U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Brakat

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de gewone afdrukfunctie van de browser.
Brakat - brabantse katoen-spinnerij ca 1950.jpg

Brakat is een bedrijf dat zich als katoenspinnerij in 1951 aan de Katoenstraat vestigde.


Ontstaan

Op 16 juni 1951 ondertekende Johan Franciscus Adrianus (Jan) Meijer, koopman te Helmond, voor notaris Tromp de koopovereenkomst met de gemeente van een perceel grond de oprichting van een textielfabriek. Hij deed dat namens J.F.A. Meijer & Zn. Textiel- & Commissiehandel N.V.

Jan Meijer had daarvoor samen met een zekere Jaspers in Beek en Donk een garenfabriekje. Toen aan deze samenwerking een einde kwam zag Jan Meijer uit naar een geschikte locatie voor een nieuw bedrijf. Dat zijn keuze op Deurne viel, is wellicht te danken aan het feit dat deze gemeente betere faciliteiten bood aan nieuw te vestigen industrieën dan bijvoorbeeld Helmond. De ongeveer 85 aren konden bijvoorbeeld worden aangekocht voor 36 cent per m2, terwijl in optie voor latere uitbreidingen 70 cent per m2 werd bedongen.

Al in maart 1951 had Meijer door de Helmondse architect Van Griensven een begroting van de bouwkosten laten maken en dus kon de bouw van drie fabriekshallen snel beginnen. In de herfst van 1951 was de ruwbouw klaar en kon de BRAbantse KAToenindustrie "Brakat" van start gaan.

Personeel

De eerste textielvaklieden kwamen uit Twente, maar hun dienstverband heeft zo kort geduurd dat de overlevering maar één naam kan produceren: dhr. Bonnike. De opvolgers kwamen uit de Helmondse textielwereld.

Het personeel was voor het merendeel vrouwelijk; de mannen hadden de leiding en deden het zwaardere werk, meisjes stonden aan de spinspoel- en twijnmachines.
In dagdienst was de werkweek 48 uur; op zaterdag werd gewerkt tot 13.00 uur. De arbeidstijd in drie ploegendienst was 42,5 uur voor de vroege en late dienst en 40 uur voor de nachtdienst.

Opbouwperiode

Het tweedehands machinepark werd grotendeels aangeschaft in het Duitse Oldenburg. Er waren machines bij die een bouwjaar uit de 19e eeuw droegen, maar de kwaliteit was zodanig "ouderwets" dat alleen de technische vooruitgang in de jaren vijftig en zestig aan hun bestaan een einde kon maken.

De produktielijn bij Brakat kende voor III-cylindergaren de volgende bewerkingen en bijbehorende machines:

  1. balenbreker met hieraan gekoppelde
  2. hopperfeeder
  3. rustkamer
  4. opener met scutchereind
  5. scutcher
  6. kaardmachine
  7. le en 2e rekpassage
  8. voorspinmachine of slubbing
  9. ringspinmachine
  10. doubleermachine
  11. ringtwijnmachine
  12. spoelmachine

Om naar de buitenwereld wat groter te lijken dan men in werkelijkheid was waren de zes spinmachines genummerd als 20, 21, 22 etc. In gesprekken met de klant stond het beter om te zeggen dat machine 23 voor hem gereserveerd was.
Met deze machines was het mogelijk om in een drieploegensysteem per week ongeveer 3000 kilo garen te maken.

Bij de investeringen hoorde ook een gebouw (aan de overkant van de straat, waarin later Harotex zat) en weefgetouwen om de eigen garens te verwerken, maar dit project is niet verder van de grond gekomen en in 1958 zijn gebouw en machines weer verkocht.

Produkten

Tot 1958 bestond een deel van de produktie uit inslaggaren voor zeildoek en tapijten. Ook de eigen vlokververij droeg er toe bij dat er een garenassortiment kon ontstaan waaruit het latere bedrijf Artofil voortvloeide.
De produktie bestond daarnaast ook uit breikatoen en garens (in diverse kleuren) voor chenille-weverijen.

Vanaf 1958 ging men zich specialiseren op de productie van sterk kettinggaren ten behoeve van de tapijtweverijen. Vader en zoon Vandenabeele zouden in de 10 jaar daarna met deze zogenaamde Amfil-garens de Belgische markt tot het voornaamste afzetgebied maken. Men kon deze concurrentieslag winnen omdat gebruik gemaakt werd van tweede keuze katoenvezel die met eigen produktiemethodes voldoende sterk gemaakt werden. Bovendien was Brakat het eerste bedrijf dat de kettinggarens op zogenaamde "bomen" afleverde bij de cliënt.

Brakat had daarbij veel te danken aan de toenmalige chef Technische Dienst Jo Martens, die voor nagenoeg elk technisch probleem een oplossing wist te vinden.

Katoen

Over de katoen als grondstof is nog vermeldenswaard dat weinig eerste kwaliteit werd ingekocht. De vezels kwamen binnen als "veegsel" uit de katoenvemen in Rotterdam en Twente of als "honing-katoen" (vervuild met suiker of honing uit dezelfde scheepslading) . Heel apart was "brandkatoen" als er in een schip of veem weer eens brand was geweest. Bij Brakat werd deze katoenvezel zwart geverfd waardoor elk spoor van brand werd weggewerkt. De personeelsleden in de voorbereiding hadden bij de verwerking van brandkatoen aan het einde van de week wel blauw ondergoed aan. Brandkatoen was dermate goedkoop dat in 1956 een hele scheepslading balen, sommige nog brandend en rokend, op het fabrieksterrein werden gestort, waarna het personeel nog dagen met de tuinslang rondging om telkens weer balen te blussen. Met de komst van de kunstvezels kwam aan deze praktijk een einde. Ook het "thuiswerk" (sorteren van verontreinigde katoen) was hiermee van de baan.

Gebrek aan financiën noodzaakte op elk gebied de goedkoopste oplossing te zoeken. De stoomketel werd gestookt met afgewerkte olie uit garagebedrijven e.d. De tanden van grote tandwielen werden gerepareerd door er bouten in te draaien en de tanden vol te lassen.

Dat er toch positieve resultaten waren, was zeer zeker te danken aan het feit dat iedereen van het kaderpersoneel garens moest testen. Het trekapparaat (Dynamomètre) werd intensief gebruikt, niet alleen om de trekkracht van de gerede garens te weten, maar ook om trekproeven te doen alvorens de machines definitief in te stellen.

Modernisering

Na de "bestedingsbeperking" van 1957 (die bij Brakat de produktie tot ca. 1500 kg. per week en het personeelsbestand reduceerde tot ca. 40 personen) zag de overheid blijkbaar weer mogelijkheden om de economie te stimuleren en werd in 1959 de "vervroegde" afschrijving ingevoerd; bij aanschaf van vaste activa mocht eenderde van de aanschafprijs meteen in het eerste jaar ten laste van de winst worden gebracht.

Ook bij Brakat ging men toen over tot aanschaf van nieuwe machines. Wel typisch dat de eerste aankopen een grotere draaibank en een schaafbank waren; eerst zorgen dat je kunt repareren voordat je nieuwe machines in huis haalt. In 1960 startte de produktie op de eerste "Weller"-ringspinmachine en in de tien jaren daarna werd het hele produktie-apparaat gemoderniseerd.

Voor de technische leiding werd François Marie Joseph Marsé (1919-2000) aangetrokken.

Brand 1967

Ravage na de brand.
Foto: collectie gemeente Deurne

Vanaf het begin braken er bij Brakat regelmatig brandjes uit. De voorbereidingsmachines met hun getande openingswalsen maakten regelmatig contact met ijzeren voorwerpen die tussen de katoen zaten. Een vonkje in de "rusthokken" was soms enige keren per week de aanleiding dat de brandweer moest uitrukken. Ook op de andere machines met hun sneldraaiende onderdelen en warmlopende lagers ontstonden regelmatig brandjes. Dit gebeurde zo dikwijls dat de brandweer op haar personeelsfeestje het nummer "Brand bij Brakat" ten gehore bracht.

Ook de verzekeringsmaatschappij was het zat meer schade te moeten uitkeren dan premie te ontvangen en daarom werd in 1965 een sprinklerinstallatie aangelegd.

In september 1967 echter ontstond op de kannenzolder boven de spinmachines brand en deze breidde zich zo snel uit, dat na een minuut of vijf het waterreservoir leeg was en het vuur ongehinderd zijn gang kon gaan. De gehele spinnerij (van de kaarden tot en met de spinmachines) brandde uit: een miljoenenschade die in Deurne lang zijn weerga niet zou vinden.

Herstel

Nadat de experts waren geweest, werd direct begonnen met de afbraak van de middenhal en het machinepark. Al het overtollige personeel werd aan het werk gezet om de machines te demonteren, schoon te maken en op te slaan in een magazijn van de Boerenbond aan de Fabriekstraat-Steenovenweg. Nieuwe onderdelen en machines werden besteld en het personeel werd uitgebreid met een bouwploeg van twee metselaars, een opperman en een timmerman. Ook de technische dienst kreeg uitbreiding met een elektriciën (Harry van den Einde uit Asten) en enkele leerlingen. Deze mensen hebben met behulp van de uitkering van de verzekeringsmaatschappij) nagenoeg het hele perceel volgebouwd. Deze activiteiten stonden veelal onder leiding van Jan Linders die zich in dat bouwwereldje waarschijnlijk beter thuisvoelde dan in de fabriek.
Architect Ebben uit Helmond zorgde voor de bouwtekeningen en de technische dienst onder leiding van Jo Martens maakte de overspanningen en dakspanten. In 1970 was alles gereed.

Ondertussen was het spinnen van garens elders uitbesteed. Vanaf enkele dagen na de brand tot na 1970 hebben loonspinners enkeldraadsgarens geleverd, terwijl in Deurne geleidelijk het twijnen, spoelen en scheren en na anderhalf jaar ook het spinnen weer op gang kwam.

Ondertussen was in 1968/1969 ook het kantoorgebouw klaar en begon van daaruit de expansie naar een textielgroep met de oprichting van Spinnerij Mefil.

Buitenlandse werknemers

Met de komst van de heer C. ter Hogt in 1970 begon een nieuwe fase in de garenproduktie. Onder zijn leiding werd de spinproduktie opgevoerd tot soms 23 ton per week. Hiertoe was wel nodig dat op zaterdag en zondag werd overgewerkt. Het benodigde personeel werd geworven onder Marokkanen en Turken, maar ook een Joegoslaaf, enkele Portugezen en Surinamers zaten in het personeelsbestand. De eerste Marokkanen werden gehuisvest in het Boerenbondsgebouw aan de Steenoven en een aangekocht huisje aan de Schutsboom.

Textielmalaise

Van 1970 tot 1974 verdubbelde de omzet van 5 tot 10 miljoen gld. en was er een winstsaldo van enkele tonnen per jaar. In 1975 kelderde de omzet met ruim 40% en werd een verlies geleden van 1,3 miljoen gld.
Er werd aangeklopt bij het Bureau Bijzonder Bedrijfsproblemen wat resulteerde in enkele kredieten van de Nationale Investeringsbank. Daarmee werden de eerste "Open End"-spinmachines aangeschaft en werd in de hal naast het spoor een nieuwe produktielijn voor kettinggarens opgesteld.

Artofil

Nadat de malaise in de textiel een beetje was geluwd werden de oude spinmachines en het boventallige personeel aangewend voor het produceren van speciale garens. Hiermee waren de activiteiten van Artofil geboren. In 1977 werd de heer B.J. Dikken binnengehaald om deze activiteiten verder uit te bouwen. Toen de heer Ter Hogt in 1979 ziek werd kreeg J. Dikken de leiding over het hele bedrijf.

In 1980 ging de heer Ter Hogt met pensioen. Een episode met een rechtlijnige, wat introverte, correcte fabrieksdirecteur was voorbij.

Literatuur

  • P. Verberne - Een Losse Draad - Een poging om een stukje geschiedenis van Spinnerij Brakat vast te leggen.