U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Donkerstraat

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Donkerstraat in Brouwhuis werd in 1885 op de legger van wegen en voetpaden van de voormalige gemeente Vlierden als volgt omschreven:

buurtweg, beheerd door het gemeentebestuur; vangt aan in den weg op den Weijer no.2 loopt in westelijke richting langs het Kloostereind, wendt zich bij het perceel A 283 zuidwestwaarts en bereikt nabij den Stipdonkschen Watermolen de grens der gemeente Lierop. 2370 meter.

Met betrekking tot de Donkerstraat zijn de onderstaande twee gebeurtenissen van belang.

Wie moet de loop vegen?[bewerken | brontekst bewerken]

Luitje Jan Smits, de weduwe van Jan van de Loverbos, kreeg het in 1757 aan de stok met de Vlierdense bestuurders over de vraag of de sloot, die door de Donkerstraat langs haar erf liep, door haar geveegd moest worden. Ze liet twee van haar vroegere knechten daarover een verklaring afleggen. De vijftigjarige Francis van de Mortel uit Asten had er 30 jaar tevoren gedurende vier jaar als knecht gewerkt en nooit die loop of waterlaat, genaamd de Venne, geveegd. Jan Velders, die tot voor kort als knecht bij haar gewerkt had, verklaarde slechts een keer de loop te hebben geveegd, samen met Hendrik Meulendijks en Peter Bollen.

Een Somerense advocaat randde een boerendochter aan in de Donkerstraat[bewerken | brontekst bewerken]

Op zaterdag 12 december 1765 ging Anneke, de dochter van Claes Welten uit Vlierden, naar de botermarkt in Helmond. Na afloop liep ze samen met Jan Goossens en Peternel Coolen terug naar Vlierden. Nog op Helmonds gebied, tussen de herberg Het Fortuyn en de Deuseldonkse hoeven werden ze gepasseerd door een aantal jongelui uit Someren die hen uitnodigden om op hun karren mee te liften. De uitnodiging werd aanvaard en ter hoogte van den Grooten Brouhuijs onder Bakel werd gestopt om in een van de hoeven alwaer men een soopje schenckt iets te gaan drinken. Anneke nam de uitnodiging aan om mee naar binnen te gaan maar Peternel Coolen en Jan Goossens vervolgden te voet hun terugreis naar Vlierden.

Toen ze er een tijdje binnen had gezeten, en wellicht ook een drankje genuttigd, werd ze tegen haar wil door degene bij wie ze op de kar had gezeten de herberg uitgetrokken en met geweld door twee of drie mannen op een van de karren gezet. De rit werd vervolgd tot aan de herberg van Francis van Brussel bij de Stipdonkse watermolen. Aangekomen op Stipdonk sprong ze van de kar en wilde terug naar Vlierden lopen. Ze werd echter door haar liftgever, van wie ze niet meer wist dan dat hij Gerrit heette, teruggehaald om in de herberg nog wat te drinken. Tegen het vallen van de avond liet men haar uiteindelijk vertrekken. Ze werd echter gevolgd door Somerense Gerrit die haar in de Donkerstraat verscheijde maalen op een ombetaamelijke en oneerlijke wijse betastte.

Toen Anneke ter hoogte van de boerderij van Jan Wouters de Groot door de Somerenaar op de grond werd gegooid, het begon ondertussen al aardig donker te worden, ging ze om hulp schreeuwen hetgeen Gerrit probeerde te beletten door zijn hand op haar mond te houden. De Groot had haar horen roepen en riep wie er om hulp schreeuwde. Nadat Anneke haar naam had genoemd kwam De Groot dichterbij en trof de twee liggend op de grond aan. Gerrit de aanrander sprong op en dreigde De Groot te steken met zijn mes. Toen De Groot hem sommeerde zich uit de voeten te maken, zei Gerrit tegen Anneke: Vrouwmensch, dan sal jij met mij gaan, en tegen De Groot: En gij kerel, gij sijt een hondsvot en kan u weg vervolgen. Op dat moment kwam de knecht van De Groot, die plaggen was wezen steken, met paard en kar ter plaatse. De Groot verzocht zijn knecht om assistentie bij het ontzetten van Anneke met de woorden: Helpt mij, desen hontsvot wil dat vrouwmensch niet laten gaan.

De knecht was niet erg bereid om zijn nek uit te steken en antwoordde: Wat scheelt ons dat volk, laat dat volk maar gaan. De Groot gebood vervolgens zijn knecht om het paard aan een boom vast te binden en hem te helpen. De Groot gooide de schop weg die hij steeds in de hand had gehad, nam de riek die op de kar lag en liep daarmee naar Gerrit toe en beet hem toe: Hondsvot, nu sult gij mij dat mes afgeven daar gij mij mede te rugge gedreeven hebt. Gerrit gaf het mes af en trok zich tot op veilige afstand terug.

Bij de aanranding was Anneke haar muts, haar neusdoek die ze om haar hals droeg, en haar klompen verloren. Kermend en huilend smeekte Anneke haar verlossers om haar verloren spullen te helpen zoeken. Somerense Gerrit ontdekte dan dat hij zijn hoed en zijn wanten miste en beschuldigde De Groot ervan ze te hebben gestolen. Tijdens de daaropvolgende zoekactie zag de Groot inderdaad vlak bij de klompen van Anneke een van de wanten en de hoed van Gerrit liggen. Ook de muts van Anneke werd teruggevonden maar de neusdoek blijft spoorloos. De Groot had geen zin om nog langer in het halfdonker te blijven zoeken en zei tegen Anneke: Kom gaat met mij, dat gij nog quyt ben dat kan jij morgen soeken.
Toen ontstak Somerense Gerrit in woede. Hij meende nog steeds aanspraak op Anneke te kunnen maken en hij wilde haar niet laten gaan. Toen De Groot vervolgens dreigde om Gerrit met de riek in de aanslag huiswaarts te jagen probeerde Gerrit hem het gereedschap afhandig te maken. De Groot sloeg hem vervolgens met één hand tegen de grond. De aanrander koos eieren voor zijn geld en vertrok richting Stipdonk. Wel voegde Gerrit hem nog toe: Ik ken U wel, ik sal u wel vinden.

Tussen het huis van de molenaar en de watermolen kwam Gerrit de Vlierdense oud-borgemeester Thomas Canters tegen, die als timmerman die dag een karwei had gehad bij de Stipdonkse molenaar Hendrik van den Boomen. Aan Canters vroeg hij de weg naar het huis van Francis van Bussel en toen die hem de weg wees merkte hij dat de hem onbekende gast geen hoed op had en maakte daarover een opmerking. Gerrit antwoordde dat hij een flink pak slaag had gekregen, zo erg dat hij het voor geen drie dukaten opnieuw zou willen meemaken, en dat de vechtpartij hem wel acht dagen ongemak zou bezorgen. Gerrit nodigde Canters uit om met hem mee naar de herberg te gaan en beloofde hem de hele avond vrij te houden.

In de herberg gekomen vertelde hij tegen de herbergier hetzelfde verhaal als tegen Canters. De waard reageerde daarop met de woorden: Wat souden sij Uw slaen daar gij ter goeder trouwe het vrouwmensch hier gevaaren hebt en weeder naar huys geleyt. Wie duyvel soude uw slaen off het vrouwmensch moet het haar schult geweest sijn en over uw geklaagt hebben. En die laatste veronderstelling werd beaamd door Gerrit. Tijdens de daarop volgende drinkpartij werd Thomas Canters door Gerrit herhaaldelijk uitgenodigd om hem in Someren te komen opzoeken opdat hij hem vrij kon houden van eten en drinken teneinde hun vriendschap te bewijzen. Canters antwoordde daarop dat hij hem, ook al kwam hij in Someren, niet zou weten te vinden omdat hij hem niet kende. Nu verried Gerrit zijn identiteit door te zeggen: Dan vraag maar naar advocaat Gerrit dan sal het kleynste kindt in Someren uw wel weijsen waar ik woon. Deze advocaat kon namelijk geen andere zijn dan Gerrit Ideleth.

De volgende morgen ging de knecht van De Groot opnieuw op zoek naar de verloren spullen en vond zowel de neusdoek van Anneke als een van de wanten en de hoed van Gerrit en nam alles mee naar het huis van zijn baas die zich net aan het klaarmaken was voor de zondagse kerkgang. Op dat moment kwam ook Gerrit weer opdagen om naar zijn verloren geraakte spullen te informeren. Nadat de Groot hem alles had teruggegeven en, op verzoek van Gerrit, de vindplaats had aangewezen, ging hij ter kerke.

Huisnummering per 1 januari 1955
Bewoner Oude nummering Nieuwe adres
van de Ven, Hendrikus L. Br.25a Donkerstraat 4
Slegers, Adrianus Th. Br.16 Donkerstraat 5
Veldhoven-Keijzers wed. Fr. Br.17 Donkerstraat 7
Sanders, Theodorus G. Br.18 Donkerstraat 9