U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Ontginningsrapport van 1813

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de gewone afdrukfunctie van de browser.

Het ontginningsrapport van 1813 gaf mogelijk de aanzet tot de aanleg van de Zuidwillemsvaart en was daarmee wellicht een stap in de richting van de vervening en ontginning van de Peel en de ontwikkeling van Deurne.


Het rapport door François de Neuchateau is opgesteld in de Franse taal, niet alleen omdat de samensteller ervan de Parijse senator en president van de Landbouwsociëteit van het Departement van de Seine was, maar ook omdat Nederland toen onderdeel van Frankrijk en het Frans dus de formele taal was.

In de maanden juni en juli van 1813 had hij, met medewerking van de plaatselijke autoriteiten, de toestand van de heidevelden en onontgonnen terreinen onderzocht. Hij wilde nagaan in hoeverre deze geschikt te maken zouden zijn voor de landbouw. Het ging om 400.000 hectaren zandvlakte, gemeenschappelijke weiden tussen Antwerpen, Breda, Den Bosch, Roermond, Maastricht en Luik. Het feit dat deze gronden steeds aan verschillende soevereinen toehoorden heeft tot dan verhinderd dat er een plan van grootschalige en uniforme ontginning kon worden uitgevoerd. Dankzij het feit dat deze gronden onder het groot keizerrijk Frankrijk waren gekomen kon spoedig tot cultivering worden overgegaan. Maar daarvoor moest eerst aan een drietal voorwaarden worden voldaan:

  1. Er moest een ontginningswet komen, waarin degenen die deze onderneming wilden starten de nodige ondersteuning en aanmoediging kregen, zoals die eerder ook bestaan had in de Oostenrijkse Nederlanden. Dat had ervoor gezorgd dat de heidevelden in Henegouwen sedert de plakkaten van 1755 en 1772 veranderd waren in vruchtbare akkers en weivelden.
  2. Het gebied moest toegankelijk gemaakt worden door het bevaarbaar maken van de rivieren en door een stelsel van kanalen en wegen.
  3. Zodra deze gronden ontgonnen waren, moesten die bewerkt worden volgens de alsdan geldende landbouwkundige inzichten.

In de departementen Monden van de Rijn, van de Roer en van de Neder-Maas trof men destijds meerdere miljoenen hectaren moeras aan, op de kaart aangetekend als Peel en Peelland. De afwatering van deze woestenij had al eeuwen lang niet kunnen plaatsvinden omdat de drie of vier landstreken, waaronder het gebied viel, het nooit met elkaar eens konden. Ook verhinderden de vele gemeentelijke en particuliere belangen om deze streek te draineren. De vereniging met Frankrijk moest het tijdperk van voorspoed voor dit land inluiden.
Door gezamenlijke aanpak kon de zo belangrijke en noodzakelijke drooglegging worden gerealiseerd. Maar alvorens daartoe kon worden overgegaan moest proefondervindelijk onderzocht worden wat de mogelijkheden en veronderstelde opbrengsten van het land waren. De opsteller van het rapport meende dat het land uitstekend voor de landbouw geschikt was en dat aan- en afvoer van producten moest plaatsvinden door bevaarbaarmaking van de bestaande rivieren en de aanleg van waterwegen, waaraan deze streek zo’n grote behoefte had.

Hij besloot daarom een voorbereidend plan te laten maken voor deze drooglegging en wilde zich wel aan het hoofd van deze onderneming plaatsen, omdat hij daarmee de gelegenheid vond om datgene te verwezenlijken wat hij al lang voorspeld had over de vruchtbaarmaking van inculte gronden en waarover hij eerder gepubliceerd had in Théatre d’agriculture van 1804.
Hierover schreef hij nog éér hij met eigen ogen de Peel gezien had. Deze Peel viel onder drie departementen en de drooglegging kon nooit gedeeltelijk plaatsvinden, het project moest de héle Peel omvatten.
De opsteller had zijn plan voorgelegd aan de burgemeester van Den Bosch en enkele Brusselse senatoren. Hij had aan de heer Philippe, architect van het stadsplan van Boulogne-sur-Mer, het voorbereidend werk tot dit plan toevertrouwd. Deze kreeg van de autoriteiten van Boulogne de gelegenheid om de situatie in de Peel ter plaatse te gaan bekijken. Hij eindigde zijn rappot met de vraag of de prefecten de heer Philippe in genoemde functie wilden erkennen en helpen tijdens zijn rondreis door de Peel in de maanden september en oktober 1813.[1]


Referenties
  1. De brief bevindt zich in het archief RANB 16 Bestuursinstellingen in het Brabants Historisch Informatiecentrum (BHIC) toegangsnummer 16 inv. nr. 1532. De transcriptie en samengevatte vertaling zijn te lezen in Docu-Data-Deurne