U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Watermolen van Belgeren

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De watermolen in de fantasie van Marinus Vlemmix

De watermolen van Belgeren lag van tenminste 1409 tot rond 1830 op de Astense Aa bij de buurtschap Belgeren tussen Ommel en Vlierden.


Het was een dubbele molen, waarbij op elk van de beide oevers een molengebouw met een eigen waterrad was. Aan de Astense zijde was een oliemolen en aan de Vlierdense kant een graanmolen voor het malen van rogge, boekweit en mout. Bovendien bestond er van 1434 tot 1463 een rosmolen. De molen mocht alleen 's winters draaien.

Deze watermolen bestond waarschijnlijk al in de 14e eeuw en wordt voor het eerst vermeld in 1409.

Een vermelding van deze molen vinden we ook in een charter van 8 augustus 1468 waarin Karel de Stoute onder meer de uitgifte der gemeente aan de ingezetenen van Vlierden door hertog Jan I van 24 februari 1326 bevestigt.

In de 15e eeuw kwam de molen in bezit van de heren van Deurne. Deze verpachtten in 1695 de molen aan de molenaar van Asten. In 1723 werd de molen aan de Heer van Asten verkocht.

De oliemolen was er al voor 1458 en heeft tot ongeveer 1600 bestaan.

In het begin van de 19e eeuw begon de molen te vervallen, en na 1829 heeft ze vermoedelijk niet meer gewerkt. Het molenwiel, ontstaan door uitspoeling van het water, werd pas in 1962 gedempt, toen de Astense Aa werd gekanaliseerd.

Stroomopwaarts bevond zich de watermolen van Ruth en stroomafwaarts de watermolen van Stipdonk.

Chronologie[bewerken | brontekst bewerken]

  • De oudst bekende molenaar van de Belgerense watermolen werd aangetroffen in 1407. Jan die Haze, een zoon van Jan Loppard de molenaar van Bergelen, verkocht toen een stuk grond.
  • Dicht bij de watermolen stond vroeger een boerderij waarvan in 1409 Jan van den Nuwenhuijs de eigenaar was. Ook ridder Dirk de Roovere en IJsbout van Bergelen hadden er toen bezittingen.
  • Rond 1435 was Mathijs Loppardzoon van Bergelen eigenaar van zowel de watermolen als een rosmolen die aan de Vlierdense kant van de Aa stond.
  • Op 10 april 1458 droeg Wilhelmus, de zoon van Arnoldus Houbraken, voor schepenen van 's-Hertogenbosch over aan Everardus de Doernen twee watermolens van Jutta, de dochter van Arnoldus van den Bergulen, waarvan er één in Asten en één in Deurne stond en waarvan de een een korenmolen en de ander een oliemolen was, alsmede een eeuwsel en een akker daar.[1]
  • In het cijnsboek van Rixtel, dat in 1543 door rentmeester Jan Bax werd overgeschreven, was al sprake van het visrecht op de Aa, tussen de Belgerense watermolen en de plaats genaamd Den Dranck, dat toen toehoorde aan de weduwe van Everard Hendrikzoon van Doerne en haar zeven kinderen. Als vroegere bezitters van dit recht werden genoemd Jan Marceliszoon Vissers, Henrica de weduwe van Marcelis Vissers met haar zeven kinderen, de kinderen van Goort Zwisten en Johan Bock. Dezelfde personen waren ook gerechtigd tot Nollekens visrecht (Piscatura Nollekini) onder Vlierden.
  • Van 1552 is een huurovereenkomst bewaard gebleven, waarin jonker Hendrick van Doerne gedurende acht jaar aan Goyart Jan Sanders de Bergelens ros- en watermolen en de erbij horende hoeve verpachtte. De verkleinwoorden huisken en hoefken in deze akte doen vermoeden dan de bijhorende gebouwen niet al te veel voorstelden. De huurprijs bedroeg 12 mud rogge, een mauwer boekweit per jaar alsmede de grondcijns aan de heer van Rixtel.
  • Uit een bepaling in een huurcontract uit 1557 werd gesteld dat de molenaar gerechtigd was de pacht een jaar later te betalen indien hij deze niet kon betalen doer gebreck van water. De normale betaaldag voor de pachtpenningen was 16 maart, dus aan het einde van het maalseizoen.
  • In 1613 liet de Vlierdense (wind)molenaar Marcus Laurens Hicspoors een drietal oude ingezetenen, namelijk Aert Jan Slaets, Jan Maes Baekelmans en Willem Snabben, verklaren dat er in Vlierden nooit een Astense of Bakelse molenkar had rondgereden.
  • In 1619 verkocht Arnold Huyn de molen met de bijhorende hoeve, die hij van zijn overleden schoonvader geërfd had, aan Laurens Peters alias Cocx van Gemert.
  • In 1694 kocht Johan baron van Leefdael de watermolen inclusief de gerechticheid van visserijen van Laurens Antonis van der Heijden. De verkoper was via zijn ouders in 1688 eigenaar van de molen geworden,.
  • In 1696 betaalde Jan Roijackers, die tevens de Vlierdense korenwindmolen bemaalde, 80 gulden jaarhuur.
  • Er zijn veel rekeningen bewaard gebleven van reparaties door de plaatselijke timmerman, dakdekker en smid aan de watermolen. In 1702 vond een ingrijpende verbouwing plaats; er werden onder meer vier bomen verwerkt tot palen onder het steenbed waarop de watermolen rustte.
  • In 1715 werd het visrecht van de (mede)eigenaar van de watermolen, destijds Johan van Leefdael, betwist door de vrouw van Asten en de Vlierdense ingezetenen. De toenmalige Deurnese predikant verklaarde dat hij enige jaren eerder, toen Johan van Leefdael nog eigenaar van de watermolen was, ongestoord vis had gevangen bij de watermolen en deze had overgezet op de kasteelgracht. Ook een aantal andere vooraanstaande Deurnenaren, waaronder de vice-president Antoni Evert Hurkmans, verklaarden dat zij altijd ongestoord in de Vloet en de Meulenwiel nabij de molen hadden kunnen vissen. Sommige getuigen vertelden er wel bij dat ze de vis gedeeld hadden met de Astense vissers. Aan de ruzie kwam een einde in 1723 toen de Astense heer baron van Bertholff Ruyff voor 800 gulden de watermolen met het recht op visserij en de Ekelhof kocht van de Deurnese heer Gerard Suljard.
  • In 1724 liet deurwaarder Willem van Ginhoven op verzoek van Caspar baron van Meerwijk beslag leggen op de watermolen. Waarschijnlijk hadden de heren van Asten nog niet helemaal voldaan aan hun betalingsverplichtingen.
  • In 1736 mocht de stokoude molenaar Cornelis Manders de molen voortijdig verlaten, zijn huurcontract liep nog tot 1740, omdat hij kinds was geworden. Zijn vrouw had al vele jaren zijn zaken waargenomen. Goort Willem Loomans, tevens molenaar op de Astense windmolen, was de nieuwe huurder.
  • Vanaf 1736 was de Astense heer Pieter Valkenier eigenaar van de watermolen.
  • Vanaf 1742 was Bregje van Ghesel, weduwe van Pieter Valkenier, eigenaresse.
  • In 1756 lieten de nieuwe eigenaren, de Astense heren Jan van Nievervaart en Cornelis van Hombroek, nagaan welke reparaties dienden plaats te vinden aan hun bezittingen. Ten aanzien van de Belgerense watermolen werd een uitgebreide lijst met beschrijving van alle onderdelen en de nodige reparaties gemaakt door de molenmeester.
  • In 1767 was windmolenaar Johannes Janssens, die niet erg geliefd was bij de Vlierdense boeren, het beu dat menige boer zijn graan liet malen bij de concurrent op de Belgerense of Stipdonkse watermolen. Hij diende een verzoek in bij de Raad van State om zijn windmolen te verheffen tot een dwangmolen en om een onpartijdige waag te Vlierden op te richten waar ook het maalloon bepaald zou worden. Uiteindelijk werd het verzoek van Janssens niet ingewilligd en bleef deze zaak rusten.
  • In het najaar van 1780 droeg de oude en blinde Goort Loomans de scepter over de molens over aan zijn zoon Antoni. Antoni Loomans bemaalde de watermolen tot 1796. Het jaar daarvoor was hij door de stemgerechtigde ingezetenen van Asten gekozen tot tijdelijke drossaard van Asten, een teken dat hij in Asten veel crediet had.
  • Toen Goort Loomans in het najaar van 1780 de bemaling van de molen overdroeg aan zijn zoon Antoni wilde deze zijn klantenkring onder de Vlierdenaren uitbreiden en liet in december van dat jaar wekelijks een met bel behangen paard en kar, de zogenaamde molenkar, door Vlierden rijden om de boeren aan te moedigen hun granen bij hem te laten malen. Gratis zorgde hij voor het ophalen van het graan en het afleveren van het meel. Dit kwam molenaar Janssens ter ore, hij woonde inmiddels zelf te Goch in het land in Cleef maar was nog steeds eigenaar van de windmolen, en hij liet via zijn advocaat aan Loomans junior weten dat deze onmiddellijk zijn wervende activiteiten moest staken. Hij beweerde dat het recht om binnen Vlierden met paard en kar rond te trekken uitsluitend toekwam aan de windmolenaar. De oude en blinde Astense molenaar Goort Loomans wist echter te vertellen dat in vroeger jaren zowel door de wind- als de watermolenaar met paard en kar door Vlierden getrokken was om elkaar de klanten af te snoepen maar dat beide partijen deze activiteiten, op een enkele uitzondering na, al vele jaren geleden hadden gestaakt. De toenmalige heren van Asten, die tevens eigenaar waren van de Belgerense watermolen, werd om hun mening gevraagd. Zij vonden dat de water- en de windmolen in Vlierden gelijk berechtigd waren en dat, omdat de windmolens later waren uitgevonden dan watermolens en de Vlierdense watermolen honderden jaren ouder was dan de windmolen, de bewijslast voor het tegendeel bij de windmolenaar lag. Bovendien waren ze van mening dat niet de molenaar-pachter maar de eigenaar moest worden aangesproken op de vermeende overtreding. Over en weer werden via hun advocaten tussen de partijen de nodige brieven over de kwestie verstuurd en ondertussen bleef de molenkar maar rijden. Beiden partijen stelden voor om, teneinde aan alle problemen op te lossen, de molen van de tegenpartij te kopen.
  • Vanaf 1781 waren Cornelis van Hombroek, vanaf 1793 diens weduwe Antonia Papagaaij, en Cornelis Melchior van Nievervaart eigenaars van de watermolen.
  • In de zomer van 1793 werd de waterkoornmolen op de scheijstroom tusschen Asten en Vlierden publiek verpacht.[2]
  • Een van de laatste molenaars, Antoni Kivits, verwaarloosde de molen ernstig. In 1801 klaagde de heer van Asten, die eigenaar was, zelf in Dordrecht woonde en via een zaakwaarnemer zijn belangen in Vlierden liet behartigen, over de wanprestaties van molenaar Kivits. Uiteindelijk werd hij nog voor zijn huurtermijn verstreken was uit de molen gezet en per 1 januari 1802 vervangen door Martinus Jansens, een oude bekende want bijna veertig jaar eerder had Janssen als muldersknecht bij Goort Loomans al op de Vlierdense watermolen gewerkt. In 1807 liet hij zijn huurcontract nog verlengen maar hij diende zijn nieuwe periode niet uit want in 1811 overleed hij.
  • In 1825 verhuurde de Astense heer Leendert Dupper Dzn. de Astense windmolen met het daarbij horende groot en klein molenhuis alsmede de watermolen onder Vlierden aan de Veghelse molenaar Pieter Holten.
Bronnen, noten en/of referenties
  • P. van Bussel - De Belgerense watermolen - in: Brabants Heem 1965 nr 6 blz. 138-140
  • Henk Beijers en Pieter Koolen – Vlierdens Verleden 721-1926 (Deurne 1996) blz. 107-112

  1. BHIC toegang 2039 Collectie charters van het Groot Seminarie te Haaren, 1238-1801 Regest 29
  2. Zie Delpher advertentie in de [https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010802676:mpeg21:p004 Oprechte Haerlemsche courant van 1 juni 1793