U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Cyanide-affaire

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Deurnese cyanide-affaire was het gevolg van jarenlange dumping van cyanide-bevattend afval, afkomstig van de staalharderij van machinefabriek Te Strake, op gemeentelijke vuilstortplaatsen.


Van 1963 tot 1971 werden door Te Strake cyanides gebruikt voor het harden van staal. Met de gemeente was overeengekomen dat de fabriek het cyanide- en bariumhoudend afval mocht afvoeren naar de gemeentelijke stortplaatsen, nadat in 1960-1961 het afval op het eigen fabrieksterrein, toen nog aan de Industrieweg, werd gestort. Volgens de eind juli 1973 opgerichte Aktiegroep Cyaankali zou er in de periode 1963-1971 180.000 kilo giftige afval zij gestort. De activiteiten van deze actiegroep zorgden ervoor dat de cyanidekwestie aandacht kreeg in de landelijke pers. NRC-Handelsblad schonk op 2 augustus 1973 onder de kop "Actiegroep wil Deurne ontdoen van vaten gif aandacht de kwestie. Volgens het gemeentebestuur was er geen acuut gevaar en volgens de provinciale milieu-inspectie was opsporing en verwijdering van het gif een ondoenlijke zaak. Er werd een Stuurgroep Cyanide Deurne gevormd die de zaak onderzocht en pas vier jaar later, eind oktober 1977, met een rapport kwam. De belangrijkste conclusies van dat rapport waren:

  1. Er was in totaal circa 100 ton cyanide- en bariumhoudende afvalstoffen gestort. Deze bevatten circa 20 ton barium en circa 10 ton cyaniden (waarvan de helft in de vorm van cyanaat).
  2. Het grondwater onder de stortplaats bij het Leegveld en in de directe omgeving daarvan was zowel door stortingen van huishoudelijke afvalstoffen als door stortingen van cyanide- en bariumhoudende afvalstoffen verontreinigd, waardoor het gebruik van op en rondom de stortplaatsen onttrokken ondiep grondwater potentieel gevaarlijk was.
  3. Op plaatsen waar waarschijnlijk geen afvalstoffen gestort waren, werden ook verhoogde concentraties cyanide en barium aangetoond in het grondwater, hetgeen er op duidde dat die stoffen natuurlijk aanwezig zijn van deze stoffen in het grondwater c.q. de bodem in de omgeving van Deurne.
  4. De gemiddelde gemeten concentraties in het grondwater bij het Leegveld aan cyanide en barium overschreden de drinkwaternorm, maar bleven onder de (bovenste) grenswaarde van de EEG-richtlijn van 16 juni 1975, opgenomen onder „Internationale regelingen". De gemiddelde gemeten concentraties van het oppervlaktewater schommelden rond de drinkwaternorm, de cyanideconcentraties in de overige waarnemingsputten bleven hier onder. De tot dan gemeten waarden aan barium en cyanide waren naar de mening van de stuurgroep niet verontrustend.
  5. Op grond van de meetresultaten was het gedrag van cyanide en barium in de bodem niet duidelijk. Wel kon geconstateerd worden, dat de cyanideconcentratie naar de diepte afnam. De toename van de bariumconcentratie met de diepte houdt mogelijk verband met het hoge sulfaatgehalte.
  6. De stuurgroep had de indruk dat het cyanide in het oppervlaktewater vrij snel werd afgebroken.
  7. Gezien de wijze van storten moet er rekening mee worden gehouden, dat stootsgewijs vrijkomen van cyanide en barium kan plaatsvinden ten gevolge van het doorroesten van vaten en uitloging uit open vaten, waardoor in de toekomst de concentratie van beide stoffen in het grondwater tijdelijk lokaal kan toenemen. Enige zekerheid omtrent dit vrijkomen kon niet worden geven, omdat onder andere de doorlatendheid en grofheid (contactoppervlakte) van het afval, de beweging van het grondwater en de hoeveelheid neerslag hierbij een belangrijke rol spelen.

De stuurgroep deed de volgende aanbevelingen:

  1. Een vervolg van het onderzoek te laten uitvoeren om de in dit onderzoek gedane aannamen met betrekking tot cyanide en barium op laboratoriumschaal te toetsen.
  2. Voorlopig alle in het onderzoek betrokken waarnemingsputten, het oppervlaktewater en het door het pompstation Vlierden opgepompte water een tot twee keer per jaar te laten onderzoeken op cyanide, barium, sulfaat, chloride, zuurgraad, geleidbaarheid en rhodanide.
  3. Rondom de stortplaats bij Vreekwijk een aantal extra waarnemingsputten te maken en die zoals hiervoor genoemd te onderzoeken.
  4. Het door particulieren direct benedenstrooms van de vier stortplaatsen onttrokken grondwater ter bewaking te laten bemonsteren en analyseren en de resultaten daarvan te publiceren.

Het rapport werd met name door PSP gewest Noord-Brabant bekritiseerd omdat het onderzoek zich vooral richtte op stortplaats Leegveld. terwijl er volgens haar meer gif was gestort op Vreekwijk, dat dichter bij het waterwingebied Vlierden ligt.