U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Firma Terwindt Arntzveen

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de gewone afdrukfunctie van de browser.
Briefhoofd 1901 (arch. adm. arch. gem. Deurne 1901 RHCe)

De firma Terwindt Arntzveen, gevestigd te Millingen en als nv opgericht op 15 januari 1895, was vanaf 1893 een van de mede-exploitanten van de veengronden in Deurne.


De eerste activiteiten van Terwindt en Arntz binnen de gemeente Deurne en Liessel dateren van 12 december 1893. Op die dag werd door notaris Van Riet namens de gemeente in het lokaal van de openbare lagere school bij de Halte Helenaveen maar liefst 353 hectaren grauwveen publiek verkocht. Voor 320.000 gulden werd Stephanus Jacobus Arntz, fabrikant te Millingen, koper. Hij handelde tevens als lasthebber van Marie Joannes Aloysius Terwindt, zich schrijvende Louis Terwindt, fabrikant te Nijmegen en Wilhelmus Dominicus Bonifacius Arntz, fabrikant te Millingen.
De kopers hadden daarmee het recht om tot 1 januari 1914 al het aanwezige grauwveen af te graven en af te voeren.
In het koopcontract was bepaald dat de koper een te bouwen fabriek voor de verwerking van het veen mocht bouwen op grond van die gemeente, die dan gratis beschikbaar zou worden gesteld. Toen Terwindt-Arntz in 1895 een tweede fabriek op grond van de gemeente wilde bouwen, ontstond daarover een flink meningsverschil met de gemeente.

Al vóór de oprichting van de nv had de firma Terwindt Arntzveen van de maatschappij Griendtsveen een drijvende fabriek in het kanaal te Almelo in gebruik. Deze fabriek brandde in 1892 af.

De firma Terwindt en Arntz had nauwe banden met de maatschappij Griendtsveen. De gebroeders Jozef en Eduard van de Griendt hadden samen de helft van het kapitaal van de Naamlooze Vennootschap Maatschappij Terwindt Arntzveen tot exploitatie van veengronden, die op 15 januari 1895 werd opgericht. De oprichters van de naamloze vennootschap waren:

  1. Stephanus Jacobus Arntz, steenfabrikant in Millingen,
  2. Marie Joannes Aloysius Terwindt, fabrikant in Nijmegen,
  3. Wilhelmus Dominicus Bonifacius Arntz, aannemer en fabrikant in Millingen, lid van Provinciale Staten van Gelderland en oudere broer van Stephanus Jacobus Arntz
  4. Georg Julius Dorsemagen, grondeigenaar in Wesel, gehuwd met een zus van de gebroeders Arntz,
  5. Jozef Frederik van de Griendt, koopman in Rotterdam, en
  6. Eduard Gerard Jozef van de Griendt, koopman in Rotterdam.

Volgens de oprichtingsstatuten was het doel van de vennootschap het voortzetten en uitbreiden der reeds aangevangen vervening en ontginning van veengronden, onder de gemeente Hardenberg en onder de gemeente Deurne en Liessel, en van zoodanige andere veengronden als de vennootschap mocht verkrijgen, alsook het verwerken, koopen en verkoopen van producten, afkomstig van vervening of ontginning.
De directeur moest minstens één van de acht aandelen van ieder 30.000 gulden bezitten en zijn jaarsalaris bedroeg 3.000 gulden. Daarvoor verrichtte hij alle werkzaamheden van de vennootschap zoals de benoeming en het ontslag van het personeel en hij bepaalde de hoogte van hun loon.
Het bedrijf verwerkte vooral grauwveen van de maatschappij Griendtsveen en van de gemeente Deurne en Liessel.

In 1896 wisten Arntz en Terwindt gedaan te krijgen dat door de minister van Waterstaat concessie werd verleend tot het graven van een verbindingskanaal tussen het Kanaal van Deurne en de Helenavaart. Op 26 maart van dat jaar gaf de gemeente aan Arntz en Terwindt te kennen dat aan die concessie voor de gemeente zoveel bezwaarlijke bepalingen verbonden waren dat ze de inmiddels begonnen graafwerkzaamheden niet mochten voortzetten vooraleer er door het gemeentebestuur daartoe toestemming was verleend. Er moest in mei 1865 zelfs een deurwaardersexploot aan te pas komen om de werkzaamheden aan het verbindingskanaal te laten stoppen[1]

In november 1899 verzocht Terwindt en Arntz om vergunning tot het leggen van een drijvende turfstrooiselfabriek in de eerste wijk ten noorden van de Soeloop. Over het verzoek zou door B en W overleg worden gepleegd met de veencommissie, maar de uitkomst daarvan is achteraf niet duidelijk, even min las van een identiek verzoek van september 1901, deze keer voor het kanaal van Deurne. Wel kreeg Terwindt en Arntz in november 1901 van de gemeente toestemming om een fabriek te bouwen bij het verbindingskanaaltje zonder ongerief aan de gemeente te veroorzaken.

Het Gemeentelijk Veenbedrijf (GVB) van de gemeente Deurne en Liessel sloot rond de eeuwwisseling contracten met meerdere fabrikanten over de levering van turfstrooisel. Tussen de fabrikanten onderling was een verdeelsleutel gemaakt ten aanzien van het percentage waarop ieder van hen aanspraak kon maken. Van de Griendt kreeg bijvoorbeeld in het contract van 1897-1898 met ruim 56% het leeuwendeel. Andere fabrikant-afnemers waren Scholten (5,85%), Verhoeven (1,55%), Steegh en Esser (5,5%), Pasman ten Klooster (6,25%), Lohe (6,60%) en Helenaveen (8,9%). Terwindt-Arntzveen had in genoemd jaar naast de reeds gepachte 350 hectaren ook recht op 9,18% van het door de gemeente geproduceerde turfstrooisel. Van de Deurnese inwoners vonden er rond 1900 twee gezinshoofden en een ongehuwde zoon regelmatig werk. Waarschijnlijk woonden de meeste arbeiders in het jonge Griendtsveen onder de gemeente Horst.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. RHCe toegang 13180 Gemeentearchief Deurne inv.nr. 19/17 Uitgaande brieven van de burgemeester, brief 751 van 26 maart 1896 en brief 786 van 21 mei 1896