U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Henricus Cuijten (1807-1886)

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
(Doorverwezen vanaf Hendricus Cuijten (1807-1886))
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Henricus Cuijten
Persoonsinformatie
Volledige naam Henricus Cuijten
Geboorteplaats Bakel
Doopdatum 24 oktober 1807
Overl.plaats Deurne
Overl.datum 15 april 1886
Partner(s) Helene van de Kerkhof (1812-1873)
Beroep(en) dagloner, klompenmaker, landbouwer, dijkwachter, pootmeester, veldwachter
Stamboom.png Kuijten

Henricus Cuijten (Kuijten,Kuiten) (1807-1886) was landbouwer, klompenmaker, dijkwachter, pootmeester en veldwachter in Deurne.


Henricus was het vierde van de acht kinderen van Waltherus Cuijten (1768-1840) en Maria Verhaegen (1775-1847).

Hij huwde op 20 april 1839 in Deurne met Helene van de Kerkhof, (Aarle-Rixtel 4 november 1812 - Deurne 1 juli 1873), dochter van de landbouwer Godefridus van de Kerkhof (1782-1857) en Joanna Maria van Ansem (1787-1859).

Uit dit huwelijk werden de volgende kinderen geboren:

  1. Wouterina Kuijten, (Bakel 13 maart 1840 - Deurne 9 oktober 1896). Zij huwde met Johannes Pluijm (1841-1919).
  2. Johanna Maria Kuijten, (Bakel 14 mei 1842 - Deurne 14 december 1923). Zij huwde op 25 mei 1870 in Bakel met Johannis (Peter) van den Broek (Bakel 1836-1890 Bakel).
  3. Wouter Kuiten, (Deurne 9 april 1845 - Deurne 25 februari 1925). Hij huwde met Wilhelmina Martens (1847-1919).
  4. Geertruida Kuijten, (Deurne 24 januari 1849 - Bakel 16 januari 1879). Zij huwde met Martinus van Dijk (1853-1901). [1]
  5. Helena Maria Kuijten, (Deurne 19 juli 1854). Ze overleed een uur na de geboorte.
Bezig met het laden van de kaart...
Onroerend goed van Hendrikus Kuijten
Benaming Kad.sectie Soort Oppervlak m²
Deurnesche Heide C 1173 heide 13.700
idem C 1174 huis en erf 213
idem C 1175 tuin 480
idem C 1176 bouwland 14.285
het Goor H 1421 weiland 1.390
idem H 1422 weiland 1.250
idem H 1423 weiland 2.140
idem H 1424 bouwland 1.190

In de periode 1824-1839 woonde hij bij zijn ouders in een pachtboerderij aan de Moosdijk. Later verhuisde het gezin naar het adres Derp 281.

Hij werkte als knecht bij de tapper en winkelier Hendrik Kuijpers.

Rond 1839 werkte hij als klompenmaker bij de timmerman Gerard Melgers, waar hij ook inwoonde.

Na zijn huwelijk vestigde hij zich op het adres Kerkeind 172b naast zijn oudere broer Jacob die met zijn gezin op het adres Kerkeind 172a woonde.

Op 16 maart 1840 verhuisde hij met zijn gezin naar Bakel, waar hij als landbouwer, waarschijnlijk op een pachtboerderij, werkzaam was.

Na zijn terugkeer naar Deurne woonde hij op het adres Wasberg A.39.

Na het overlijden van zijn vrouw woonde hij achtereenvolgens in bij zijn schoonzoon Martinus van Dijk op het adres Dorp A.192, bij de timmerman Antonius van Deursen aan de Lagekerk A.328 en zijn gehuwde zoon Wouter op het adres Wasberg A.40.

Loopbaan[bewerken | brontekst bewerken]

Henricus Kuijten bleef zijn hele leven landbouwer maar was daarnaast vele jaren in dienst van de gemeente werkzaam als dijkwachter, pootmeester en veldwachter.

Nadat in augustus 1854 zijn voorganger Jan Koppenens als veldwachter van Deurne wegens oplichterij aan de kant gezet werd Henricus Kuiten, samen met Francis Althuizen, in februari 1855 door het gemeentebestuur naar voren geschoven als diens opvolger. Kuijten was op 16 december 1854 officieel benoemd als pootmeester en dijkwachter van de gemeente maar was toen waarschijnlijk al langer als zodanig werkzaam. Uiteindelijk werd Althuizen benoemd, maar het gemeentebestuur zag hem ook graag als veldwachter benoemd omdat hij bij constatering van overtredingen van de plaatselijke verordeningen ook bekeurend kon optreden.

Op 19 maart 1856 kreeg hij, samen met Francis Althuizen, van de gouverneur zijn benoeming als veldwachter, waarbij Kuijten een jaarsalaris van 100 gulden kreeg en zijn collega Althuizen 150 gulden. Voordat ze in functie traden moesten ze in handen van de kantonrechter in Asten de vereiste eed afleggen. Kuijten werd aangesteld voor een periode van drie jaar. Bij besluit van 24 november 1859 werd zijn aanstelling verlengd tot 31 december 1860. Op 18 december 1860 volgde zijn definitieve aanstelling. Bij zijn vaste salaris kon hij jaarlijks ook nog rekenen op 65 gulden aan fooien en giften.

Naast zijn functie als veldwachter verrichtte hij nog andere werkzaamheden voor de gemeente. Zo wordt in de bijlagen van de gemeenterekening over 1859 een nota van hem gevonden voor arbeidsloon bij werk aan de bruggen en molens van de gemeente.

Behalve de twee politieagenten, welker gedrag en ijver zeer lofwaardig zijn, had Deurne in 1859 ook nog drie nachtwachten, bestaande elk uit een hoofdman en acht manschappen, die gedurende de wintermaanden dienst deden in hun eigen wijk. Bij duistere nachten was er een verlichting in straten van de kom van het dorp.

Met het ouder worden van Kuijten werd de surveillance door de gemeente steeds meer gedaan door Althuizen. Bij zijn herbenoeming in 1860 noemde de burgemeester van Deurne hem in een schrijven aan de commissaris van de koning hem evenwel zeer geschikt voor zijn werkzaamheden die merendeels bestonden uit werkzaamheden aan de gemeentewegen en de posterijen. Van hem werd gemeld dat hij van onberispelijk gedrag was en met vlijt zijn plicht betrachtte. Dat hij slechts gebrekkig kon lezen en schrijven werd op de koop toegenomen.

Op 24 juni 1861 kocht hij van de gemeente Deurne en Liessel voor 100 gulden ruim twee bunder (20.610 m²) woeste grond om die in cultuur te brengen. Het ging om de percelen kadastraal bekend als sectie C 183, C 846 en H 43. Laatstgenoemd perceel was een drooggelegd vennetje aan de Milhezerdijk. Ter financiering van zijn aankoop en het inmiddels door hem daarop gebouwde huis leende hij op 15 september 1891 150 gulden van Martinus Adriaans uit Milheeze. Dat huis stond aan de Bankertseweg, waar later Neel Aldenzee met zijn gezin woonde.

In 1865 was het salaris van Francis Althuizen verhoogd naar 200 gulden maar Kuijten bleef op 100 gulden staan. De nachtwaker Johannes Meulendijks moest het destijds stellen met 50 gulden per jaar.

Ondanks zijn geringe inkomen toonde Kuijten op latere leeftijd wel ondernemingszin. Op 4 januari 1868 leende hij maar liefst 600 gulden van de gemeente. Zijn huis en grondbezit, dat inmiddels was uitgebreid tot acht percelen, in totaal drie en een halve hectare, werd daarbij met hypotheek belast.

In 1870 maakte hij aanspraak op belastingvrijstelling omdat hij enkele percelen grond, te weten kadastrale sectie C 1173 en H 1423 in cultuur had gebracht.

Dat de Deurnese veldwachters rechtstreeks betrokken waren bij het grootschalige verveningsproces dat in het derde kwart van de negentiende eeuw door de gemeente Deurne en Liessel ter hand werd genomen, blijkt uit het verslag van de vergadering van de gemeenteraad van 2 september 1873. In de daaraan voorafgaande vergadering was door de raad namelijk besloten dat de veldwachters over dit onderwerp een rapport zouden uitbrengen. In de raadsnotulen is daarover het volgende te lezen:

Ten slotte wordt de veldwachter Althuizen uitgenodigd verslag te geven van zijne bevinding in den Peel waarvan hem het onderzoek in de vorige vergadering is opgedragen. De veldwachter hieraan voldoende zegt met zijn ambtgenoot H. Kuijten van oordeel te zijn dat om de veenderij regelmatig in te richten het noodzakelijk is dat vooreerst wordt aangevangen met het daarstellen van goede afwateringssloten waardoor een aanzienlijke partij moerasgronden zal kunnen worden benuttigd die thans wegens het staande water onbruikbaar zijn, dat vervolgens opgaande wegen, waar die ontbreken, op gelijk afstanden moeten worden aangelegd, en daarna tussen die dijken percelen uitzetten voor de publieke verpachting, aan te vangen met de kuilen waardoor de afwatering van de hoger liggende gronden tevens wordt bevorderd en het verder doortrekken der zo even genoemde opgaande wegen veel in de hand gewerkt.

In oktober 1874 kreeg veldwachter Kuijten, wegens buitengewone werkzaamheden in 1874 ten gevolge van de plaats gehad hebbende verpachting van moerasgronden als anderszins een douceurtje van 25 gulden.

Op 6 februari 1877 bood hij, samen met zijn inmiddels volwassen kinderen, in de herberg van de weduwe Wouter Antonius Janssens te Deurne, zijn boerderij met de bijhorende landerijen publiek te koop aan. Koper werd de Astense landbouwer Cornelis Mutsaers die daarvoor 920 gulden betaald. In 1912 verkochten de kinderen Mutsaers de boerderij aan Neel Aldenzee.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Zij stierf in Bakel in het kraambed daags na de geboorte van een doodgeboren kind. Hij hertrouwde op 7 juli 1879 te Stiphout met Johanna Gijsbers (1851-1933).