U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Voorlezing over de Patriotten in de Meierij in 1787 en 1788

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Lidmaatschapskaart van de Vaderlandsche Sociëteit te 's-Hertogenbosch, ca. 1787, RP-P-1909-1618-1.jpg

De Voorlezing over de patriotten in de Meierij in 1787 en 1788, gedaan op 6 november 1885 door mr. C.C.N. Krom tijdens de algemene vergadering van het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen in 's-Hertogenbosch, belicht ook de situatie in Deurne tijdens de Patriottentijd.


In de lezing wordt voornamelijk mr. H.J. van Adrichem gevolgd, die als gemachtigde van de Staten-Generaal en tevens stadhouder van het hoog-officie van de Stad en Meierij van Den Bosch, de hele Meierij afreisde om informatie te verzamelingen over de patriottische activiteiten. De door hem afgenomen verhoren en de verslagen daarvan aan de advocaat-fiscaal vormden de basis waarop Krom zijn verhaal hield.

Onderstaand volgt de passage die betrekking heeft op Deurne.


Intussen vervolgde Van Adrichem zijn reis over Helmond naar Deurne: Hij vond het verkieselijk om dit terstond te doen; immers hij had er de schrik in gebracht door zijn optreden te Eindhoven, kon aan zijn lastgever schrijven: de schrik en benauwdheid is .... zo groot, dat al wie maar iets op zijn lever heeft, het hazenpad heeft gekozen en hij had vernomen, dat in Eindhoven verscheiden vrouwen flauw gevallen waren. Niet dat daarom zijn taak gemakkelijk was; al waren b.v. te Helmond de grote stokebrand, de advocaat Van Moorsel, en anderen gevlucht (men had veertig karren met bagage geteld, die de grenzen waren overgegaan), de geest van de achterblijvenden was niet verbeterd. Wel wist men officieel goed de schijn te bewaren. Op voorstel van de stadhouder De Jong, kort tevoren een vurig patriot, werd zelfs door stadhouders en gecommitteerden van de kwartieren een commissie naar Den Haag gezonden om de Erfstadhouder te complimenteren. Maar gewilligheid van de ingezetenen om getuigenis af te leggen en van de schepenbanken om informatie te helpen inwinnen, was verre te zoeken. Men was genoodzaakt om in andere plaatsen dan die waar de feiten bedreven waren, de verhoren te doen plaats hebben, te Helmond voor Deurne, te Hilvarenbeek voor Tilburg, te Schijndel voor Sint-Oedenrode. Militaire macht werd, zoals u zag, hier en ook elders nodig geacht, om ontzag onder de bevolking te houden. Het patriottisme zat er zó in, dat vijf weken na den omkeer van zaken in Holland Van Adrichem moest schrijven, dat de fameuze zwarte V in de Meierij weer op de hoeden begon te verschijnen; dat in het begin van het volgende jaar een zekere advocaat aan de fiskaal schrijft: dat de woelzuchtige en landverdervende kabaal hier nogal op den duur in haar kwaadaardige trotsheid blijft voortgaan; dat men de prinsgezinden weer ging uitschelden voor Oranjevee of Prinsen-vee en dat er op straat liederen werden gezongen, onder andere in Waalwijk:
De Vrijheid is uit 't land geweken,
Men mag niet meer van Vrijheid spreken,
Ik wist niet, dat die dwingeland
Zou krijgen den overhandt.
De beide laatste regels ook wel:
Ik wou dat den dondersen dwingeland,
Geen overhand had in het land.
en:
Wij dragen liever groen en wit
En verdoemen de oranjestrik,
of nog erger
Komt laat ons drinken Oranje-brandewijn,
Het zal Prins Willem zijn verdoemenisse zijn.
Speciaal de Franse lelie komt in die liederen veel voor. De hoop was en bleef gevestigd op Frankrijk en op de patriotten, die de verlossing van het juk zouden brengen. In de gedrukte stukken, maar vooral ook in de particuliere brieven van dien tijd vinden wij telkens de dwaaste berichten omtrent naderende hulp van dien kant. Hoe dikwijls ook teleurgesteld, die hoop was onuitroeibaar. En het nu lijdelijk verzet houdt daarmee gelijken tred.
Het zal ook geen goed gedaan hebben, althans Van Adrichem beweert het, dat Van Hooff zo spoedig losgelaten werd. De 22ste was hij naar Den Bosch gebracht, de 23ste naar Den Haag, tot Delft in het daartoe afgehuurde paviljoen van de schuit. De 25ste en 26ste werd hij ten overstaan van Commissarissen uit de Raad van Brabant op vraagpunten gehoord, met geen ander gevolg dan dat op voorstel van de Fiskaal de ondervraging tot nader order gestaakt werd en hij loskwam met de belofte om steeds, daartoe opgeroepen, beschikbaar te blijven, op straffe van anders gevangen en op de voorpoort gebracht te worden. In ieder geval, hij kwam terug, werd in zijn woonplaats door een grote menigte ingehaald, met palm en bloemen bestrooid; voor zijn logement (hetzelfde, waarin hij in arrest had gezeten) werd een ereboog met inscripties opgesteld. Alles tot grote verontwaardiging van Van Adrichem.
Maar vervolgen wij dezen op zijn tocht. Op 16 oktober is hij te Deurne werkzaam. Hier waren de autoriteiten allen heethoofden, de drost Wychel, de secretaris Van Noort, de predikant Ross, de pastoor Swinkels, de kapelaan Rijzen. Zij hadden een leescollege opgericht; bij Willem Anthony van de Mortel, ook een vurig patriot, in den Rooden Leeuw, lazen zij de Haarlemsche en Zuid-Hollandsche Couranten en de Post van den Neder-Rhijn. In 1784 had een dertigtal personen een jager-corps opgericht onder de titel van St. Hubrechts Schutterij; een gegageerd sergeant Pruijs leerde hun exerceren. Het corps had ingetekend op het Vaderlandsche Fonds, zo ook alle notabelen van het dorp. Van Adrichem liet terstond de magistraat bijeenroepen. Eerst eiste hij ontbinding van het jagercorps en afbraak van den schutsboom. Daarop verzocht hij de roomse regenten zich te verwijderen. Er bleven er slechts drie over. Toen dit geschied was, liet hij door de vorster de predikant, de pastoor en den kapelaan ontbieden. De predikant verscheen het eerst; hem werd geducht de les gelezen. Hij moest, zei Van Adrichem, de paragraaf in de Publikatie van 13 augustus met betrekking tot de geestelijken van buiten leren, hetgeen hij beloofde. Hij zou voortaan behoorlijk voor Z. Doorluchtige Hoogheid bidden, in plaats van, zooals hij zich vermeten had, de godsdienstoefening met het allervolmaaktste gebed, het Onze Vader, te sluiten. De kapelaan werd op dezelfde wijze onder handen genomen en was even onderdanig; hij verklaarde dat de pastoor uit angst zijn parochie had verlaten.
De volgende dag werden de huizen van de jagers bezocht en de geweren, het kruit, de pluimen en andere insignia in beslag genomen. Hierbij bleef het voorlopig.
De 26ste kwam Van Adrichem evenwel terug. De Fiskaal had berichten gekregen, waarin Van Adrichem beschuldigd werd niet streng genoeg te zijn geweest. De beschuldiging werd wel met verontwaardiging afgewezen, maar hij kwam toch alleen daarom terug. Hij nam nu pastoor Swinkels, die inmiddels was teruggekomen, in civiel arrest in zijn eigen huis met de vorsters van Deurne en Helmond tot bewaarders en legde beslag op zijn brieven. Maar daaruit en uit de informatie, die op de 29ste te Helmond (hier waren daartoe gedagvaard onder andere de drost, de secretaris en de kapelaan) werden ingewonnen, bleek alleen zijn deelneming in het Vaderlandsche Fonds en het Leescollege en geen opruiing. Een paar dagen later was hij al weer ontslagen uit zijn arrest; de Raad van Brabant wilde waarschijnlijk geen mandement tegen hem verlenen.
Intussen was Van Adrichem nog op de 16e naar Bakel gegaan, waar de kapelaan zich schuldig gemaakt had aan proselieten-makerij (hij was een van de acht ambulante jonge geestelijken, die bij resolutie van de Staten-Generaal van 8 januari 1787 waren toegelaten, maar waar overigens alleen te constateren viel, dat de pastoor Van Grinsven en de predikant van Drongelen hadden ingetekend op het Vaderlandsche Fonds en contribueerden aan het Leescollege te Deurne.[1]
Bronnen, noten en/of referenties
  1. De volledige tekst van deze voordracht is te lezen in Docudatadeurne/