U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Ziekenbarak

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Bezig met het laden van de kaart...

In Deurne werd in 1892 een ziekenbarak gebouwd om daarin personen met een besmettelijke ziekte, met name eventuele cholerapatiënten, te huisvesten en te behandelen. Deze ziekenbarak stond op de hoek van de huidige Steenovenweg en de Leembaan.


In september 1892 vroeg burgemeester Van de Mortel aan Driek Hoonings toestemming om op diens weiland zo'n gemeentelijke ziekenbarak te bouwen. Aanvankelijk weigerde Hoonings met het argument dat hij zijn weiland moeilijk kon missen en bovendien wees hij enkele andere plekken aan die in zijn ogen meer geschikt waren. Uiteindelijk kwamen ze tot overeenstemming dat de barak er voor een half jaar mocht staan, een termijn die op voorstel van de gemeentesecretaris verlengt werd tot maximaal een jaar. Daarbij werd niet over een eventueel huurbedrag gesproken. De barak zou, zo werd aan Honings gezegd, uitsluitend bedoeld zijn voor het onderbrengen van buitenlandse zieken. Het gebouwtje verscheen en er bleef daar staan tot de komst van burgemeester Laan in 1895. Die stelde Hoonings voor om het gebouw te laten staan, maar de partijen konden het niet met elkaar eens worden. Door de gemeente werd voor de aankoop van de grond 40 gulden geboden, maar dat bod werd door Hoonings afgeslagen.

Op 17 juni 1902 werd Hoonings ontboden op het gemeentehuis, waar gemeentesecretaris Janssens hem het eigendomsrecht van het stukje grond, waarop de barak stond, betwistte. Maar Hooning kon aantonen dat hij de weilanden, samen met een huis, op 8 mei 1875 voor 280 gulden had gekocht van Johannes Wosky en dat het allemaal keurig notarieel was beschreven.

Inmiddels stond de barak niet meer leeg maar had de gemeente daar een arm persoon in gehuisvest. Grondeigenaar Hoonings klaagde bij de gemeente dat die zijn weiland vernielde en eiste een redelijke vergoeding. De volgende dag, 18 juni 1902, kwamen partijen opnieuw bij elkaar. De secretaris bood 2,50 gulden huur per jaar. De burgemeester wilde de grond voor 50 gulden kopen, maar dat bedrag werd door de secretaris te hoog gevonden.

Bij de brand van 11 november 1902, waarbij twaalf woningen aan de Pannenschop werden vernield, kwam het gezin van Francis Kivits, de ouders van Grard Sientje, op straat te staan. De gemeente huisvestte hen, door bemiddeling van Hendrik Ouwerling, tijdelijk in de ziekenbarak. In 1957 schreef Peter Vink hierover in zijn rubriek Dit Deurne van ons:

En opeens is daar een fikse brand en de dertien huishoudens zouden normalerwijs op straat staan. Maar het spul kruipt in de stallen en leeft vrolijk verder tot daar op zekere dag Ouwerling voorbij komt en door diens toedoen krijgt ook de familie Kivits een betere woning. Dat was dan in de barak voor besmettelijke ziekten, in de buurt van het huidige munitiedepot bij de fabriek van Van Wees.
Wat was het daar nat, klaagt Grardje. Er scheen iets niet te kloppen met de waterlossing. Ze zaten rondom in het water. Voor de kachel stond steeds 'n grote plas en als je hard op de vloer sprong, spoot het water in fraaie fonteinen tussen de kieren op.
[1]

Op 4 december 1902 werd opnieuw 50 gulden voor de grond geboden aan Hoonings, maar die eiste ook vergoeding voor de tien jaar dat zijn grond in gebruik was geweest.

Op 27 mei 1903 bood de burgemeester weer 50 gulden voor de grond, met daarbij een extra vergoeding van acht gulden, in twee termijnen te betalen. De zaak leek daarmee opgelost maar toen Hoonings op 7 augustus van dat jaar naar de gemeenteontvanger ging om de bedongen koopprijs met een of twee termijnen van de vergoeding in ontvangst te nemen, kon hij wel de koopsom krijgen maar niet de extra vergoeding.

Pas toen in De Zuid-Willemsvaart van 19 december 1903 door Herman Maas, onder het pseudoniem Piet van Houtum, in zijn rubriek Brieven uit Liessel, middels een ingezonden brief van Dorus Brandmeesters, ongetwijfeld eem pseudoniem van Hendrik Ouwerling, aandacht aan deze zaak besteed werd, kwam die in een stroomversnelling en werd ze kort daarna opgelost.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Helmondse Courant van 25 mei 1957.