U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Johanna Jacoba Elisabeth de Millet (1767-1830)

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Johanna Jacoba Elisabeth de Millet
Persoonsinformatie
Volledige naam Johanna Jacoba Elisabeth de Millet
Roepnaam Elisabeth, Beth
Geboorteplaats Asten
Doopdatum 26 april 1767
Overl.plaats Sint-Oedenrode
Overl.datum 28 december 1830
Partner(s) ongehuwd

Johanna Jacoba Elisabeth de Millet (1767-1830) was een ongehuwd gebleven vrouw die van 1788 tot 1820 op het Klein Kasteel woonde.


Zij was een dochter van Victor de Girard de Mielet (1732-1811) en Aldegonda Petronella van Coehoorn (1737-1819).

Ze werd geboren in Asten en verhuisde in of kort voor 1774 met haar ouders van daar naar Leende. Op 1 december 1787 ontvingen haar ouders een kerkelijk getuigschrift. Waarschijnlijk verhuisden Beth en haar ouders toen naar het Klein Kasteel in Deurne, dat eigendom was van de kinderen en erfgenamen van dominee Sluiter.

In januari 1790 voegde zich ook haar broer Menno bij hen in Deurne.[1]

De mislukte uithuwelijking[bewerken | brontekst bewerken]

In de winter van 1784-1785 werd er in Leende in het huis van predikant Jacob Ross, de vader van de Deurnese predikant Antonius Ross, een ontmoeting gearrangeerd tussen de toen nog 17-jarige Elisabeth de Girard en de oud-schepen van Batavia, de veertiger Jan Gijsberti Hodenpijl [2] Daarbij was ook aanwezig Jacoba Johanna Broex, baronnesse van Breda en wonend te Terheijden. Zij merkte uijt differente omstandigheeden dat er eenige vrijagie plaats heeft.

Om elkaar wat beter te leren kennen, ging Elisabeth kort daarop enige tijd logeren bij de familie Hodenpijl in Oss. Zij werd door de trouwlustige grijsaard gepaaid met geschenken, twee armbanden (braseletten), een gouden horloge en andere kostbaarheden. Maar zij bleek bij nader inzien helemaal geen zin te hebben in hem en zijn sieraden. Heftige woordenwisselingen tussen beiden waren het gevolg. De oude Hodenpijl beklaagt zich: Och Heere Jesus, moet ik soo veel verdriet in mijn ouden dag uijtstaan, daar ik meende so veel plaisier te hebben voor dat beetje leevens dat ik nog meende te hebben. En Elisabeth vertrouwt de dienstmeid toe: Ik wil tog mijn heer niet hebben, want het is mij een walg dat ik met hem spreek.

De barones, die later toevallig ook aanwezig was in Oss tijdens de logeerpartij en zelfs met haar een nacht het bed deelt, merkt ook dat de liefde van de kant van Elisabeth tot onder het vriespunt was bekoeld. Tijdens een diner zag ze hoe Elisabeth bij een twistgesprek een glas wijn naar Hodenpijl gooide, waardoor zijn rok besmeurd werd. Ook op zijn bureau kwamen wijnvlekken terecht. Zej duwde een roltafel, waaraan het gezelschap zat om het dessert te nuttigen, van zijn plaats naar een hoek van de kamer en smeet met eten. Toen Hodenpijl het meisje later tijdens het theedrinken aansprak en vriendelijk bestrafte voor haar misdragingen van de vorige dag, beantwoordde ze dat met een vloek. Ook vervloekte Elisabeth de dag dat ze naar Oss was gekomen. Na drie weken en een dag keert ze terug naar haar ouders in Leende.

Waarschijnlijk waren die niet erg blij met haar afwijzing en zagen ze een mooie kans voorbij gaan om door middel van het huwelijk het toch al niet geringe familiekapitaal aanzienlijk te vermeerderen. Dat het hele relaas van de vrijage en de scènes tijdens de logeerpartij uitgebreid door verscheidene getuigen beschreven werd voor de schepenen van Oss, is waarschijnlijk het gevolg van een aanklacht van haar ouders dat niet zíj, maar híj de huwelijksbeloften had verbroken. Er bleven voor Hodenpijl maar twee opties open: een financiële compensatie voor de familie De Mielet, óf een rechtszaak. Hij koos voor dat laatste, waardoor het verhaal van de mislukte vrijage voor de eeuwigheid bewaard is.

Een anoniem schotschrift[bewerken | brontekst bewerken]

Het anonieme schotschrift

Kwam het door de opgedane negatieve ervaringen in Oss, of door de kwade roep die Elisabeth door haar misdragingen in Oss onder de huwbare protestantse jongeren uit de Brabantse elite kreeg? Feit is dat ze de rest van haar leven ongehuwd bleef. Een oude vrijster, maar niet geheel afkerig van amoureuze escapades, als we tenminste een anoniem schotschrift van dertig jaar later mogen geloven.

In april 1815 werden 's nachts in de tuin van de bejaarde weduwe De Girard de Mielet van Coehoorn en haar inmiddels 48 jaar oude dochter Elisabeth sla- en erwtenplanten uitgerukt. Twee maanden later werd in de nacht van 4 op 5 juni voor het Klein Kasteel en ook op enkele andere plaatsen in Deurne een anoniem schotschrift aangetroffen met de volgende letterlijke inhoud:

Bet Melet, gij oude grijze hoer, kwaatspreekster en babelaarster, zelfs van uw goede bijna 80-jarige moeder, hateres van alle jonge vrouwe en mijsjes die met een benijdent jaloers en afgunstig oog op hun nederziet evenals of zij de schuld waren dat uw instrumenten, die in uw jeugd tot vermaak van uw en uw galanten dienden, verimpelt en grijs geworden zijn maar zoude den kundigen en weleer door uw geliefden doktor van den Hazeldonk deze verlepte spulle niet weer kunne verbeteren en deze kuer gelukkende zoude hij zeker de eerste proef daarvan kunne nemen en uw domhijd doet uw geloven en wil anderen doen geloven dat alle mans op uw out vel met uw grijzen baard verziert verliefd zijn en gij schept vermaak in den twist der huwelijken, pas op stookebrand, want gij zult betaald worden.

Met die dokter kan niemand anders bedoeld zijn dan Franciscus Josephus Martinus d'Aumerie, die carrière maakt als militair arts in Venlo en van 1809 tot aan zijn dood in 1823 op de Hazeldonk woonde en werkte. Naast de acht kinderen die hij bij zijn vrouw had. verwekte hij ook nog tenminste twee buitenechtelijke kinderen bij meisjes uit Deurne en Someren. Volgens het schotschrift hoorde ook Elisabeth de Millet tot de intimi van de Vlierdense dokter.

Wie ging er schuil achter dit anonieme schotschrift. In Deurne wordt de beschuldigende vinger gewezen naar Gerrit van Riet. Hij was, naast notaris sinds 1814, ook burgemeester van Deurne en Liessel. Hij had de schijn ook enigszins tegen, want hij woonde op het Groot Kasteel, pal tegenover Beth Millet en kwam er als protestantse geloofsgenoot ongetwijfeld regelmatig over de vloer. Bovendien ontmoetten ze elkaar iedere zondag in de galerij van het kasteel. Daar werden namelijk, na de teruggave van de grote kerk aan de katholieken en voor de bouw van de protestantse kerk, de kerkdiensten gehouden. Bovendien pleitte tegen hem dat hij van de vernielingen en het schotschrift door hem uit eigen beweging geen melding was gemaakt bij de districtscommissaris Wesselman. Toen deze zaak in augustus 1815 ter ore komt van de Noord-Brabantse gouverneur schreef diej een brief op poten naar districtscommissaris Wesselman van Helmond, die op zijn beurt om opheldering vroeg bij de burgemeester.

In zijn antwoord meldde Van Riet dat hij de nodige acties heeft ondernomen om de daders te achterhalen. Niet alleen gaf hij de veldwachter opdracht om het Klein Kasteel 's avonds en 's nachts nauwkeurig te bewaken en eventuele zich daar verdacht ophoudende personen te achtervolgen en hun identiteit te achterhalen, ook had hij uitgebreid gesproken met de weduwe De Mielet en haar dochter over de vraag wie de mogelijke dader(s) zou(den) kunnen zijn. Het leverde allemaal niet meer op dan wat wilde gissingen zonder concrete aanwijzingen. Van Riet bestudeerde ook het blokletterhandschrift en kwam tot de conclusie dat de stijl en spelling iemand van geen zeer geringen stempel verraadt.

Van Riet loofde een bedrag van 50 gulden uit voor degene(n) die de dader(s) kon(den) aanwijzen: Hij schrieef: Een premie die ik niet ten lasten der gemeente kan brengen, maar uit mijn zak moet betalen en die ik ten bewijze van mijne welwillendheid en ten respecte van Mevrouw de Millet en hare dogter er gaarne voor over heb om den lasteraar te ontdekken en aan de justitie te kunnen aangeeven. Ter vergelijking mag dienen dat het jaarsalaris(!) van Deurnese veldwachter Jan van de Kerkhof in 1814 ook 50 gulden was.

In het slotwoord van zijn brief aan de districtscommissaris meldde Van Riet dat hij zeer verbaasd was, niet alleen dat hij zijn plicht zou hebben verzuimd, maar ook dat hij beschuldigd werd als de dader en hij eindigde zijn schrijven met de volgende woordent:

Ik meen nogtans mij wel verzeekerd te mogen houden dat nog Mevrouw de Miellet, nog hare dogter mijne beschuldigsters zullen zijn, en deeze zouden echter in de eerste plaats daartoe, wanneer ik aan mijn pligt mankeerde, believen op te treeden; van hunne overtuiging van het teegendeel zal mij zeeker vrij spreeken, en het is uit bewustheid hiervan, en dat verkeerde informatien alleenlijk de oorzaak zijn van het vermoeden dat op mij lag, dat ik de vrijheid neem deeze hiermeede te besluiten, in het volle vertrouwen van mij genoegzaam te zullen hebben gejustificeerd.

Zowel het schotschrift als de vrijages van Beth Mielet waren in het Deurne van destijds waarschijnlijk dankbare onderwerpen voor de dorpsroddel, met name binnen de kleine protestantse gemeenschap. Het is voor haar misschien mede aanleiding om Deurne voorgoed te verlaten. Ze kocht op 25 september 1819 voor 600 gulden de Oude Pastorye, gelegen te Eerschot onder Sint-Oedenrode aan de oever van de Dommel, waarin ze, samen met haar nicht, jonkvrouwe Margaretha Louise de Serrière de Bisournet, tot haar dood bleef wonen.

Zorgen om geld zal ze daar, gezien de grote bedragen die zij kon uitlenen, zeker niet gehad hebben. Wel tobde ze met andere zorgen, zoals blijkt uit een passage in het testament, dat ze in 1830 liet maken:

En alsnog beveel ik mijn erfgenamen dat mijn lichaam niet binnen de tijd van acht dagen en acht nachten na mijn overlijden zal worden ter aarde gesteld en wanneer er zich binnen die tijd geene verrotting of bederf aan het zelve openbaart, al het zelve nog langer boven aarde te houden. Ik verlang hiervan stipte nakoming, wijl dit mij altijd eene grote zorg heeft gegeven.

Op 28 december 1830 overleed deze opmerkelijke jonkvrouw, die een groot deel van haar leven op het Klein Kasteel in Deurne woonde.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Hij werd op 25 januari 1790, na onderzoek van zijn hervormde geloofsleer door ouderling Gerard van Schaijk, opgenomen in de Deurnese geloofsgemeenschap.
  2. Hodenpijl (1735-1809) was in eerste echt gehuwd met Rosina Magdalena Kircher (overleden 1783 in Batavia). Na de kwestie-Beth huwde hij met Anna Elisabeth Beeckman (1761-1850).