U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Schietincident van 1 december 1926

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Van het schietincident van 1 december 1926 was de 32-jarige Karel van Laanen het dodelijke slachtoffer.


Het meest tragische van dit voorval is dat het dodelijke revolverschot werd gelost door zijn eigen broer Martinus. Hun moeder was na het overlijden van hun vader in 1923 hertrouwd met Adrianus Hoeben. De relatie tussen Martinus van Laanen en zijn stiefvader was heel vijandig en dat verergerde nog toen zijn broer Karel bij zijn huwelijk introuwde bij zijn moeder en stiefvader. Op die fatale tweede december 1926 ontstond er weer een woordenwisseling, waarbij Martinus zich zo kwaad maakte, dat hij een revolver greep en op Karel schoot. Deze was er meteen slecht aan toe omdat de kogel in zijn longen terecht was gekomen. De gewaarschuwde dokter Wiegersma kon niets meer voor hem doen dan de pastoor erbij te halen. De volgende dag overleed Karel.

Martinus werd door de veldwachters Hendrik Verstappen en Adriaan Hoedemakers aangehouden en aan de Koninklijke Marechaussee overgeleverd. Bij zijn aanhouding had hij nog een revolver op zak geladen met vier kogels, waarmee hij ook nog een aanslag op zijn zwager Hendrik Bankers wilde plegen.

De dodelijke aanslag had feitelijk niet in de gemeente Deurne en Liessel, maar in de gemeente Asten op Leensel plaats. Het gezin van dader en slachtoffer hoorde wel tot de kerkelijke parochie Liessel. De uitvaartmis was in Liessel en de overledene werd in stilte in Asten op het kerkhof begraven.

Op 7 juli 1927 werd Martinus van Laanen veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar.

Hier volgt het letterlijke verslag dat daags na het incident in de Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant verscheen, en later door veel andere kranten werd overgenomen

BROEDERMOORD.
Men meldt ons uit Deurne:
Te Liessel (gem. Deurne) had gisteren omstreeks 2 uur een ernstig drama plaats. Bij de familie L. liet de huiselijke vreugde veel te wenschen over. Moeder was voor de tweede maal getrouwd, maar daar dit bij een der kinderen M. niet in den smaak viel, stichtte deze allerlei onheil in huis en stiefvader kreeg de schuld van alles. Nu was zijn broer K. ook nog bij dit alles ingetrouwd en ook hier trachtte M. den vrede in dit huwelijk te verstoren. Zoo was het ook gisteren weer, zoodat een twist ontstond. M. heeft toen op zijn broer met een revolver geschoten. De kogel drong tot in de longen door. K. is stervende opgenomen en door Dr. Wiegersma behandeld, doch hij kon weinig meer doen dan den Pastoor verzoeken de H.H. Sacramenten der Stervender toe te dienen.
Nader meldt men ons:
De dader is door veldwachter Verstappen uit Liessel en onbezoldigd rijksveldwachter Hoedemakers aangehouden en overgegeven aan den opperwachtmeester der Koninkl. Marechaussée alhier. Bij zijn aanhouding was de revolver nog in zijn bezit, geladen met nog 4 scherpe patronen, waarmede hij ook nog een aanslag op zijn zwager B. wilde plegen.
[1]

Van de behandeling van deze zaak door de rechtbank in Roermond gaf de Limburger Koerier van 24 februati 1927 het volgende verslag:

RECHTZAKEN. RECHTBANK ROERMOND.
DE BROEDERMOORD TE ASTEN.
Is verdachte toerekenbaar ? EEN NIEUW ONDERZOEK.
Er bestaat den laatsten tijd naast de griepepidemie een epidemisch verschijnsel van ernstiger aard in ons landje. Het is al moord, doodslag en roof wat de klok luidt. De sensationeele berichten zijn niet van de lucht.
Een jonge man is liever lui dan moe. Altijd moeders kindje geweest, komt hij bij een ouderen broer in de woning. Deze wil hebben, dat hij werkt. Broertje wil niet werken; blijft liever in zijn bed. Tot hem eindelijk de „plagerij" verveelt. Hij gaat naar de stad, koopt een kanjer van een revolver en eenige dagen later schiet hij regelrecht zijn lastigen broeder neer. En lacht als hij gearresteerd wordt.
In zulk een geval ontstaat gerechten twijfel aan de toerekenbaarheid van zulk een jongen. Is iemand, die om zulk een futiliteit met kalm beraad zijn broeder doodschiet, normaal? Wij zeggen neen.
Een andere vraag is, of zoo iemand vrij moet blijven rondloopen om een volgenden keer weder om een kleinigheid een nieuwe misdaad te begaan. Terecht betreurde het de president van de Roermondsche Rechtbank, dat de Psychopathen-wet er nog niet was.
Het viel ons bij de behandeling van de zaak op, dat zoo weinig verschil werd gemaakt tusschen abnormaliteit en domheid. Iemand kan zeer goed geestelijk afwijken, totaal krankzinnig zijn, terwijl hij toch niet dom is, zelfs bij de uitvoering van de in zijn ziekelijk brein ontstane plannen een groote mate van sluwheid aan den dag kan leggen.
Het O.M. wist er het fijne nog niet van en vroeg de Rechtbank, vóór requisitoir te nemen, nog eene verwijzing naar de instructie, teneinde een of twee andere psychiaters de verstandelijke vermogens van den delinquent te doen onderzoeken.
In de overstelpende vloed van moordgevallen is allicht de herinnering aan de zaak, waarom het hier gaat, wat vervaagd.
Den eersten December 1926 ongeveer te twaalf uur, heeft de 26-jarige M.v.L. te Asten zijn broer, den landbouwer K. van L., van zeer dichtbij met een revolver beschoten. De kogel drong door een der longen en door den lever. Het slachtoffer stierf eenige dagen later tengevolge van infectie.
Het getuigenverhoor.
Als getuige-deskundige werd gehoord Dr. Janssen, eerste geneesheer directeur van het krankzinnigengesticht te VENRAY. Spr. had bij verdachte een onvoldoende ontwikkeling geconstateerd en kwam tot de conclusie, dat hij krankzinnig was. Rechter Mr. van Hövell vond het feit, dat verdachte, komende uit een Peeldorp, niet wist wie Rembrandt en Vondel waren, geen bewijs voor krankzinnigheid of achterlijkheid. Er zijn vee) meer menschen die dat niet weten. Als iemand niet weet wie Pythagoras is, zegt dat nog niets voor zijn verstandelijke achterlijkheid.
De deskundige wees erop, dat het antwoord op die vragen een zeer ondergeschikt element vormden in de aanwijzingen, die hem tot zijn conclusie hadden gebracht.
De president, Mr. Coenegracht, vroeg verdachte of hij al eens een brief verstuurd had, waarop deze ontkennend antwoordde.
Dan is het ook geen wonder, dat hij niet weet hoeveel port er op een brief moet, vond de president. Maar, vervolgde Mr. Coenegracht, als je hem vraagt, of hij nog f 600 krijgt, weet hij dat wel. En - dit tot verdachte - je hebt ook gezegd, dat als je maar honderdduizend gulden had, wij wel zouden hebben uitgemaakt, dat het een ongeluk was.
Verdachte bleef zwijgen.
De president vervolgde : "Vroeger was je het verwende kindje van je moeder. Maar bij je broer moest je werken. Je was lui en ais je broer je uit je bed kwam halen, gooide je naar hem met de waterpot".
Verdacht : "Ja. maar hij kwam met een eindje hout!"
President : "Ja kijk, je weet toch wel, wat je zeggen moet. Zoo gek ben je toch niet! Weet je, dat ie broer dood is?">br>Verdachte : "Ja".
"Vindt je dat niet erg?"
Verdachte laat nu het hoofd op de handen rusten en schijnt te huilen.
Tusschen den president en den getuige ontstond daarop een kort debat over de mate van toerekenbaarheid van L.
Dr. Hulst uit Leiden, die de sectie op het lijk verricht had, kwam zijn bevindingen mededeelen.
Get. H. Bankers, een familielid van de broers) zei. dat hij verdachte nog zoo gek met vond. 's Middags was de verslagene hem komen halen, om te assisteeren bij het tot rede brengen van zijn broer. Hij ging mee en hoorde een schot. Het bleek, dat van achter een raampje verdachte van kort bij zijn broer beschoten had.
De veldwachter van Liessel had L. gevonden met de revolver in zijn hand. Hij gaf het wapen gewillig over en liet zich lachende meenemen.
President tot verdachte: "Waarom lachte je?"
Verdachte: "Dat weet ik niet, maar ik was wel blij, dat ik die revolver kwijt was".
President: "Waarom heb je hem dan gekocht".
De majoor der Rijksveldwacht Paap had met het wapen schietproeven genomen en het bleek deugdelijk te zijn en van groote doordringende kracht.
De opperwachtmeester der marechaussee Deurlo, die het onderzoek gedaan had, bevestigde zijn proces-verbaal. Hij deelde mede, dat toen een wachtmeester in tegenwoordigheid van verdachte vertelde, dat zijn broer stervende was, L. kalm bleef dooreten aan zijn boterham. Get. geloofde niet, dat de dingen heelemaal tot hem doordringen.
Mr. Rieter: "Hebt u hem hooren zeggen: 't kan niet kwaaier gaan dan niet deugen?"
Getuige: "Ja. Ik heb dat opgevat, als zou verdachte alle gevolgen van zijn daad aanvaarden.
Verdachte: "Ik bedoelde dat niet, zooals het is uitgelegd".
Het O. M. aan het woord.
Mr. Rieter achtte het ten laste gelegde bewezen. Maar we staan, zei spr., voor de moeilijke kwestie, of de man gestraft kan worden en hoe er dan gestraft moet worden. Spr. kon zich niet vereenigen met het rapport van Dr. Janssen, dat hem te vaag is. Maar van den anderen kant vond hij het gewaagd om zoo maar een gevangenisstraf op te leggen. Hij verzocht om de zaak opnieuw in instructie te geven en andere deskundigen de toerekenbaarheid te laten onderzoeken, om te zien hoever die het met Dr. Janssen eens zijn.
De verdediging.
Mr. Höppener vond niet, dat het doel kon hebben, de zaak opnieuw naar de instructie te verwijzen, daar zij nu lang genoeg in instructie geweest is.
De rechtbank ging in raadkamer en beval daarna oproeping van dr. Casparie te 's-Hertogenbosch als deskundige. Zij bepaalde de hervatting van de openbare behandeling op 8 Maart te 10 uur.
Verdachte vond een nader onderzoek naar zijn geestvermogens niet noodig: "Ik ben ginne gek!"[2]

Van de voortzetting van de zaak op 8 maart 1927 werd het volgende verslag gegeven:

RECHTBANK TE ROERMOND. DE BROEDERMOORD TE ASTEN.
Twee jaar gevangenisstraf geëischt.
Dinsdag werd opnieuw behandeld de zaak tegen den 26-jarigen H. van L., die den eersten December 1926 zijn broeder K. v. L. met een revolver heeft beschoten, waardoor deze eenige dagen nadien aan de gevolgen is overleden.Br>De zaak was den 22en Februari voor geweest, doch Mr. Rieter had verzocht haar opnieuw in instructie te geven, teneinde verdachte door twee psychiaters te doen onderzoeken. Dr. Janssen te Venray had al een rapport uitgebracht, waarin hij als zijn meening weergaf, dat v. L. ontoerekenbaar was, doch het O. M. wilde het oordeel van meerdere psychiaters hooren.
Verdachte is daarna onderzocht door dr. Casparie te Den Bosch en dr. Pollet te Eindhoven, welke laatste ter zitting aanwezig was om het rapport te bevestigen.
Het rapport kwam tot de conclusie, dat verdachte wel toerekenbaar was. Er is geen verschijnsel van krankzinnigheid gevonden.
De president vroeg getuige, of, als hij geen afwijkende verschijnselen waarneemt, hij iemand dan normaal noemt.
Getuige antwoordde, dat een psychiator nimmer iemand normaal kan verklaren. Bij het verdere verhoor verklaarde de deskundige, dat verdachte een meer dan normaal angstgevoel moet hebben.
De president vond, dat de gedragingen van verdachte z.i. niet op angstgevoel wezen. Toen zijn broer aan zijn bed kwam gooide hij hem den inhoud van zeker kamermeubel in het gezicht.
De deskundige zeide, dat paradoxale reacties meer voorkomen.
Toch vond de president het vreemd, dat juist de angst verdachte ertoe bracht om aan te vallen.
De verdachte volgde met kennelijke belangstelling het gesprokene.
President tot verdachte: L. je hoor het, dat de dokter ook zegt, dat je niet gek bent.
Op de vraag van den president, waarom hij zoo laat in zijn bed lag, verklaarde verdachte, dat hij den vorigen dag zoo hard gewerkt had. Hij was daarom tot 12 uur in zijn bed blijven liggen.
President "Hoe laat ben je naar bed gegaan"?
Verdachte: "11 uur... ">br>Op de opmerking van den president, dat hij dan toch nogal ruim heeft willen uitrusten, zei verdachte, dat hij den heelen dag in de kou bij de dorschmachine gezeten had.
Hij zeide verder spijt te hebben van zijn daad.
President: "Je maakt toch den indruk niet, spijt te hebben, wat ga je nu doen, als je weer buiten komt?"
Verd.: "Dat weet ik niet." Hij wilde het verder doen voorkomen alsof hij ziekelijk was.
"Toen je hier kwam was je toch niet ziek."
Verdachte: "Ik durfde het niet zeggen."
President: "Je hoeft hier niet bang te zijn."
Requisitoir.
Mr. Rieter wees er op, dat door den eersten deskundige de man niet toerekenbaar is verklaard en dat nu de nieuwe deskundigen van tegenovergestelde meening zijn.
Verdachte heeft op het moment van de daad nog overwogen, wat hij ging doen.
at hij gestraft kan worden, stond dus voor spr. vast. Hij wilde hem echter toch niet beschouwen als iemand, die op één lijn staat met het gewone individu.
L. voelt echter heel goed, dat hij straf verdiend heeft en hij heeft spijt. De omstandigheden zijn echter van dien aard, dat zij met clementie kunnen doen rekening houden.
Spr. eischte twee jaar gevangenisstraf met aftrek van de preventieve hechtenis.
Verdediging.
Mr. Höppener stelde de vraag, of verdachte toerekenbaar is te stellen voor het feit, dat hij gepleegd heeft. Hij wees op de tegenstrijdige verklaringen van de deskundigen. Dat moet de Rechtbank huiverig doen zijn voor het te vellen vonnis.
Stel zelfs, zei pl., dat de man in 't algemeen toerekeningsvatbaar zou zijn, is dan dit geval hem aan te redenen. Hij meende, dat de cpzet van de daad niet kon gericht zijn op den dood van zijn broer, ook niet op lichamelijk letsel, doch dat er maar één opzet was: mijn broer moet daar weg. Hoe dat doel werd bereikt, daarvan was hij in zijn angst zich niet bewust. Toen de maréchaussée hem weghaalde was hij dan ook volkomen bevrijd van zijn angstidée.
Pl. geloofde, dat geen veroordeeling zal kunnen volgen, welke meening hii bevestigde met het aan halen van het oordeel van deskundige schrijvers en een arrest van het Hoog Militair Gerechtshof.
Verdachte gevraagd, of hii nog wat wilde zeggen, gaf te kennen, dat het hem meeviel. Hij had gedacht, dat het wel 10 jaar zou worden.
7 Juli zal de Rechtbank uitspraak doen.[3]


Bronnen, noten en/of referenties