Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand. |
Proefboring
Een proefboring in de zomer van 1906 in Helenaveen toonde aan dat zich daar op bijna 1000 meter diepte een steenkoollaag bevindt.
De storingen van de Peelhorst gaan honderden meters diep in de ondergrond door. Zij zijn er in feite de oorzaak van dat het Peelsteenkoolbekken bestaat, omdat de steenkoollagen (Carboon) langs deze storingen omhoog kwam.
De eerste proefboring vond plaats aan het begin van en aan de rechterkant van de Geldersestraat, komend vanaf de Helenavaart, vóór Villa Gena. Begin maart 1906 werd begonnen met de voorbereidende werkzaamheden ter plaatse en op 15 maart begonnen de daadwerkelijke boringen. In juni kon worden gemeld dat men al tot een diepte van 700 meter was gevorderd.
De mijningenieur mr. dr. ing. W.A.J.M. van Waterschoot van der Gracht, die de boringen in opdracht van de Rijks-Opsporing van Delfstoffen (ROvD) leidde, kon op 14 augustus 1906 melden dat er die dag in Helenaveen op een exploiteerbare diepte van 987 meter, 914 meter onder zeeniveau, een eerste steenkoollaag was aangeboord. Het belang van deze vondst werd onderstreept door het gelukstelegram dat hij van koningin Wilhelmina hiervoor mocht ontvangen. Deze succesvolle boring was de inleiding tot een uitgebreide boorcampagne voor exploratie in het Peelgebied. De dikte van de steenkoollaag bleek 60 centimeter te zijn terwijl men er destijds vanuit ging dat bij een dikte van 40 centimeter al rendabel zou kunnen worden geëxploiteerd.
Er werden nog meer diepteboringen gedaan, onder meer te Helden, Griendtsveen en Liessel. In Liessel gebeurde dat bij en ten westen van het Deurnes kanaal, zuidelijk van de Eikenlaan. Deze vond plaats in de zomer van 1915. Toen in december van dat jaar de boringen daar gestaakt werden zat men op een diepte van ruim 1300 meter. De steenkoollaag bleek daar aanzienlijk dieper te zitten. Op de plek van de Liesselse proefboring werd ten gevolge van de boringen nog vele jaren later door meerdere natuurkenners een bijzondere, niet bij het voedselarme Peelgebied horende, vegetatie aangetroffen van klei- en kalkminnende planten.
Bij het opruimen van de machines die bij de boring in de Peel werden gebruiken, raakt in januari 1916 een arbeider met zijn been bekneld door blok ijzer en raakte daarbij ernstig gewond. Eerste hulp werd verleend door dokter Crobach.[1]
In 1918 verscheen een lijvig eindverslag waarin berekend was dat het bekken 20.000 hectare groot was, waarvan 14.000 hectare op 650-800 meter diepte en 6.000 hectare op 800-1200 meter. Voor ontginning zouden in aanmerking komen de zuid-helft van de centrale Peelslenk (groot 3.000 hectare), in het noorden reikend tot de lijn Panningen-Maasbree en het grootste gedeelte van de westelijke Peelhorst (groot 6.000 hectare), reikend van Swalmen tot Helenaveen. Het rijk stond wel positief tegenover de exploitatie van de Peelkolen. Ten gevolge van nieuwe onderzoekingen tijdens en na de oorlog werd men evenwel minder optimistisch. In 1958 tenslotte heeft men, onder meer ten gevolge van de aardgasvondsten te Slochteren, geheel afgezien van eventuele exploitatie.
Bronnen, noten en/of referenties
|