U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Gedicht bij het zilveren ambtsjubileum van burgemeester Petrus van de Mortel in 1888

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Het gedicht bij het zilveren ambtsjubileum van burgemeester Petrus van de Mortel in 1888 werd geschreven door Jan Hermans.


Het is wellicht vandaag de schoonste dag
Die menig onzer in zijn leven zag
Want 't is nu vijfentwintig jaar geleden
Dat Petrus van de Mortel zeer geëerd,
Als Burgemeester werd geïnstalleerd
En van den eerste dag af aan tot heden
Zijn krachten en zijn tijd
Aan 't welzijn heeft gewijd
Van zijn gemeentenaren
Die steeds dien zwaren plicht
Nauwlettend heeft verricht
Zoo 'n lange reeks van jaren.


Het Burgemeesterschap wordt inderdaad
Als eereambt gegeven van den staat
Den gene die geschikt is en geslepen
Veeltijds op voordracht van de burgerij
Weest daarom heden opgeruimd en blij,
Want had men toen ter tijden misgegrepen
En iemand voorgesteld
Die steeds met hoopen geld
op hoog bevel liet vragen,
En dat in weelde, pracht
En pronk ten offer bracht,
Dan had men ree tot klagen.


De keus der burgerij viel gunstig uit,
Dat weet men nu, Zijn Majesteit besluit
Goedgunstig op de voordracht te beslissen
En Petrus van de Mortel wordt verrast
Met een gewichtig eerambt, doch een last,
Die menigeen bijzonder goed kan missen;
Want om steeds met gebuur
En hooger 's lands bestuur
Op vreedzaam voet te leven,
En 't eigen volk dan niet
Te wezen tot verdriet,
Is ieder niet gegeven.


Misschien was 't Burgemeesterschap weleer
Zoo lastig niet. Het onderling verkeer
Heeft in den laat'ren tijd zeer toegenomen,
En voerde zooveel nieuwe modes is,
Dat men met d'inkomst en het schraal gewin
Van vroeger nergens haast mee toe kan komen
Geneeskunst, onderwijs
Stelt men op hoogen prijs,
Men kan daar niet meer buiten,
Men timmert, breekt en bouwt
Men krijgt duur onderhoud
En 't kost een hoop van duiten.


Wie in den laatsten tijd maar zonder schroom
Heeft opgevaren met den grooten stroom,
En alles heeft gemaakt, behalven panden,
Waarvan men jaarlijks zeker renten trekt,
Heeft mooglijk wel veel afgunst opgewekt,
En meenigeen van spijt doen watertanden
Maar dat is nu gedaan,
Van daag komt zorgen aan,
Men moet op tijd betalen,
d'Inkomsten zijn niet groot,
En Jan Crediet is dood,
Waar zal men 't nu van halen?


Gelijk men dat in alle dingen ziet,
Is ook het een bestuur het andre niet;
Vooral is aan den hoofdman veel gelegen,
Zoo die zijn voorstel doet en bij den Raad
Voor toekomst en gemeente welzijn praat
Wordt toegestemd, altans van tien keer negen
Nu ieder weet, dat wij
Van zware last vrij
Nog leven als voor dezen,
Heeft Deurne dan een rent
Of inkomst sonder end
Of wat mag d'oorzaak wezen?


De bronput, waar men hier op steunt en bouwt
Bestond ook vroeger wel; maar 't was woud
of wildernis, bedekt met mos en water;
Men kon een groot gedeelte van het jaar
Deez' wildernis niet door dan met gevaar
Het leven te verliezen, tot men later
Wel inzag dat het veen
Tot lastpost, als voorheen
Niet langer mocht verteeren
Een ondernemend man
Trok eerst partij daarvan
Men mag zijn naam wel eeren.


De onderneming was voor deze streek
Een weldaad, maar wat al te spoedig bleek
Dat eigenbaat den boventoon gaat zingen;
Men kent eerlang de waarde van den grond,
Doch daar men steeds maar eenen koper vond
Kon ons Bestuur maar niet den prijs bedingen
Die het aanneemlijk acht!
Toen werd er nagedacht
Om zelf te gaan vervenen,
Dan houdt men 't hecht in hand,
Blijft meester van het land;
Zoo is 't besluit verschenen.


Gelukkig raadsbesluit voor al het volk
Van deez gemeente, mag 'k eens de tolk
Voor velen zijn en wijzen op de vruchten
Door dit besluit ontstaan of voortgebracht;
Hebt Gij het wel eens zoo ver nagedacht
Men heeft vooreerst geen binnenboek te duchten
Dat is vooral een zaak
Waar ik attent op maak
De hoofden der gezinnen
In deez gemeente wordt
Uw inkomst niet gekort
Met hoofdomslag te innen.

... gemeente vond steeds werk en brood
Op zich alleen was dit voor 't volk een zegen
Hier wordt per jaar alleen aan arbeidsloon
Een half ton goud besteed, is dat niet schoon
En ziet, dat geld vind overal zijn wegen
Zoo wordt het in het klein
Gebracht bij kastelein,
Bij timmerlui en smeden
De winkels loopt men plat
En krijgt de bakker wat
Dan heeft het veel geleden.


Zo ondervindt dan iedereen het nut
Van deze zaak, het is een bron, een put,
Die geen gevaar loopt spoedig uit te drogen.
Er wordt steeds trouw gewaakt en opgepast
Opdat den evenmensch geen overlast
Van vreemde lui wordt aangedaan; wij mogen
Den leidsman van den Raad
Die voor de zaak instaat
Gerust onz' hulde brengen
En vragen evenzeer,
Dat Onze Lieven Heer
Zijn leven moog' verlengen


Geachte Burgervader, ja, Gij moogt
Vooral er op gerust zijn, wat Gij hebt beoogd
En uitgedacht met ... en zorgen
Is goed geslaagd en tegen 't ... bestand
Ja, met den zegen van Gods milde hand
Is voortaan onz' gemeente goed geborgen
Een klein cadeau 't bewijs
Dat men U stelt op prijs
Dat mogen wij U geven
En ons verlangen is
En aller wensch gewis
Leef lang! Lang zal U leven!


Bronnen, noten en/of referenties
  • Dit gedicht werd aangetroffen in de Collectie Egbert Wijnen van de heemkundekring EW-337/340