U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Pèrd

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
'n pèrd

Pèrd is Deurnes dialect voor paard (meervoud:pèèrd).

Woorden in combinatie met -pèrd-[bewerken | brontekst bewerken]

  • eijen pèrd - één paard
  • tweije pèèrd - twee paarden
  • pèèrdekuttel - paardenmop (stront)
  • 'n zig pèrd - een mooi vierkant gaand paard, een braaf paard
  • 'n irlek pèrd - een paard zonder gebreken
  • 'n pèrd overnééme - teveel van je paard vragen
  • 'n overnómme pèrd - een paard waar teveel van gevraagd is
  • 'n vernaogeld pèrd - een paard dat verkeerd beslagen is
  • pèrsgetúg - paardetuig
  • pèèrdenhaom - paardenhaam (ook : òssenhaom)
  • 't pèrd jaoge - het paard flink laten draven
  • 'n pèrd lángen haover voejere - een paard met de zweep slaan

Woorden in verband met -pèrd-[bewerken | brontekst bewerken]

  • 'ne mirrie - een merrie
  • 'n vulle - een veulen
  • 'ne klòphengst - een hengst waarvan de ballen in de buikholte zijn gebleven
  • 'ne roin - een ruin (gecastreerde hengst)
  • 'ne kluns - een gecastreerde ezelshengst
  • briense - hinneken
  • juu - bevel voor een paard
  • 'ne kaarzespringer - een paard dat niet in de kar gezet kon worden, sprong er telkens uit
  • 'ne kribbenbijter - een paard dat de hele rand van de krib af beet.
  • 'ne wèèver - een paard dat voortdurend met zijn hoofd links en rechts beweegt
  • 'ne weindzòjger - een paard dat zijn tanden onder tegen de krib aan zette en dan lucht in zijn maag zoog.
  • bit - paardebit: recht
  • stáng - paardenbit met verhoging, werd gebruikt als het paard ondeugend was
  • dwáng - paardenbit met bult erop, die op de tong neerklapte of neerdrukte als je eraan trok, groter dan bij de stang, bijna de hele mond vol scharnierend bit ook een rotding want dat trok op de mondhoeken, dan kon het zijn tong niet meer omhoog doen (in gebruik bij paarden die beten en sloegen)
  • trèns - een soort bit, een gebroken bit. Je rijdt 'n paard óp stáng of óp trèns
  • 'n vrèèl - 'n praam: touwtje met een lus erin aan 'n houtje; de bovenlip werd in de lus gezet en dan draaiden ze het houtje bij.
  • pèrsgetúg - paardetuig
  • kopstel - riemen over de oren, hier zaten de oogkleppen aan vast, en een riem over de neus heen en onder de kin door.
  • pèèrdenhaom - paardenhaam (ook: òssenhaom)
  • d'n áchterhaom - de broek of áchterbóks
  • de strènge - werden in d'n haom gehaakt
  • bòòrsttúg - borsttuig om te eggen, geen haam
  • hámsklippel - dwarshout
  • évventer - evenaar: hier zitten de hámsklippels aan vast, zorgt ervoor dat de paarden gelijk belast worden
  • dissel - langboom bij een tweespan tussen de paarden in
  • zaol - zadel (trekzadel / rijzadel)
  • boikriejem - buikriem
  • kwikzilke - touw dat ze aan de ene burrie vastmaakten en dan onder de buik van het paard door aan de andere burrie, de kar kon dan niet opkiepen
  • de léécht - het leer waar de burries in staken. Deze riem lag los op het zadel. Wanneer de kar met éen wiel door een kuil ging en de burries verschoven, dan schuurde de riem over het zadel en bleef het paard recht.
  • slágriemke - touw over de kont van het paard om te voorkomen dat hij in de kar zou slaan
  • de lééngt - de leidsels
  • enkel lééngt - één touw aan de linkerkant van het paard vastgemaakt bij het teule (ploegen). Je bestuurt het paard dan met één touw en de commando's: hot (links) en haar (rechts).
  • dòbbel lééngt - meestal in gebruik
  • mi dòbbel lééngt vaore- met 2 teugels: je was streng
  • mi dòbbel lééngt kóóste ge ze veul bitter mèntenéére - met 2 teugels kon je ze beter in toom houden.

Uitdrukkingen met -pèrd-[bewerken | brontekst bewerken]

  • ge kriet 'm mi gin pèrd de deur òjt - hij gaat niet graag ergens naar toe.
  • leijene gi mi schaoj en mi schàànd:
    'n zaaise kriedege dik trug en 'n pèrd deun - lenen gaat met schade en schande.
  • háj hiejgt às 'n pòòstpèrd - hij is buiten adem.
  • háj liejgt às 'ne pèèrdeschelm - hij liegt heel erg, een aardsleugenaar
  • 'n vròmmes às 'n meulepèrd - een forsgebouwde vrouw
  • 't pèrd krèèjde trugòjt, 't ging in de áchterbóks hánge - het paard zette terug.

Uitdrukkingen in verband met -pèrd-[bewerken | brontekst bewerken]

  • de kónt in de káár hèbbe - gauw kwaad worden
  • iemes mi pèrd en káár neujme - iemands familie tot in de details beschrijven.
  • de káár slù óp - miskraam (symbolisch)
  • báj hur is de káár ók ópgeslágge - zij heeft een miskraam gehad
  • ze hebben 'm flenk dur d'n haom laote kiejke - ze hebben hem flink laten werken
  • d'n boikriejem ánhaole - de buikriem aanhalen, bezuinigen, minder eten
  • van hot nór haar - van links naar rechts
  • goe gesmèèrd is hàllef gevárre - goede voorbereiding is het halve werk. Een kar die niet goed gesmeerd was, liep ontzettend zwaar.

Als iemand een vrouw had, die niet goed in toom te houden was, zei men:

háj zi dòbbel lééngt moete vaore, dan hàddege ze bitter in d'n tuggel.
  • korte lééngt - enkel, kort touwtje met een knoop op 't einde, er werden korte rukjes mee gegeven
  • de rómkáár vaore - melkbussen ophalen
  • de voermanskáár vaore - de vervoersbesteldienst (vast schema)
  • de káár slù óp - "kiepen" van de èrdkáár
  • gèmbere - een stukje gekauwde gember in 't gat, dan stak hij zijn staart mooi, dan wou hij wel vooruit, dan werd hij vurig.
  • d'n hoefslág - in het karrenspoor, waar het paard liep tussen de karrewielen in.
  • Brabants spoor - smal spoor
  • Limburgs spoor - breed spoor
Als Limburgse voerlui in Liessel kwamen, moesten ze naar de smid um de naof in te laote korte.
  • 't vùrhú - het voorste gedeelte waar men op uit ploegde en waar het paard draaide
  • hoefaizers - hoefijzers met gaten met getapte draad, om 's winters schroewve (kalkoenen) onder de hoefijzers te draaien bij ijsvorming of drassige weiden. Er waren twee soorten schroewve: platte schroewve of dòppe en spitse schroewve. De schroewve werden 's morgens met een sleutel onder de hoefijzers vastgedraaid (6 ct per dop, nu € 6,-). Als de spitse schroewve afgesleten waren, werden ze ook op stal onder gedaan, dan kon men de botte schroewve 's morgens snel vervangen door nieuwe spitse schroewve.
  • hoefaizers mi 'n plaot erin - Hoefaizers mi 'n plaot erin als ze ròtstraol hadden, als de straal ontstoken was. De smid kapte de straal af, ontsmette die en zette er een dicht hoefijzer onder, dan kwam er geen vuiligheid in.
  • Chili-sàlpèjeter-zèk - In de Peel kregen de paarden soms zakken van Chili-salpeter om hun poten (heel sterke zakken), dan zakten ze niet zo diep weg. In het noorden gebruikten ze hiervoor planken.
  • vliejgekleijed
- een net over het hoofd
- een net over de klont en berkentakken in het zadel gestoken
- grondster (Illecebrum verticilatum) een plantje dat in de karrensporen groeide, stervormig en plat over de grond. Men plukte het en stak het in het vliegennet over het paardenhoofd.

Bron[bewerken | brontekst bewerken]