Steenkoolwinning
In de naoorlogse periode kende de gemeente Deurne een redelijk grote concentratie van kompels (mijnwerkers) die in de koolwinning werkzaam waren.
Deurnese mijnwerkers[bewerken | brontekst bewerken]
Na de gemeentelijke turfwinning was in de eerste naoorlogse jaren ook de steenkoolwinning in de Zuid-Limburgse staatsmijnen voor Deurne van groot economisch belang. Mijnwerkers werden tot ver in de omtrek geworven want in Limburg was er, mede door de aanwezigheid van een aantal particuliere mijnen, een tekort aan personeel. Ook vanuit de gemeente Deurne meldden zich zo’n honderd arbeiders zich aan voor het mijnwerk. In 1950 verdiende een opgeleide ondergrondse arbeider van 18 jaar ongeveer 8 gulden per dag.
Op 11 januari 1946 werd in Neerkant een voorlichtingsavond gehouden over het werken in de mijnen. Dat was zo succesvol dat zich op die avond al 23 personen aanmeldden voor werk in de mijnen.[1] Ze werden dagelijks per bus vanuit Deurne naar de mijnen gebracht. Op een gegeven moment vertrokken er elke dag negen bussen van Sjefke van Goch vanuit Deurne naar de Staatsmijn Emma in Hoensbroek. De Deurnese mijnwerkers werkte daar, voor een relatief goed loon, in drie ploegen. Voor elke dienst was de mijnwerker twaalf uur van huis en was de effectieve werktijd maar vijf uur. De mijnwerkers zaten twee maal anderhalf uur in de bus voor de reis en ook nog eens twee maal anderhalf uur voor het “schaften” en persoonlijke verzorging. Dat de reis zo lang duurde kwam door de vele stopplaatsen waar mijnwerkers afgezet, c.q. opgehaald, moesten worden. Kelpen was de laatste opstapplaats voor de bussen uit Deurne.
In Deurne was zelfs een mijnwerkersbond. De feestdag van de patroonheilige van deze bond, de Heilige Barbara, liet men op 4 december 1953 in Neerkant niet ongemerkt voorbijgaan. In café Pluijm werd een koffietafel verzorgd en een humorist en accordeonist zorgden voor de vrolijke noot. De Neerkantse pastoor Wolters was geestelijk adviseur van deze plaatselijke bond. Op zaterdag 4 juli 1959 gaf het muziekgezelschap van de Staatsmijn Emma een concert in de kasteeltuin van Deurne.
Op de parkeerplaatsen bij de mijnen was het een drukte van jewelste want daar kwamen de bussen uit Oost-Brabant en Noord-Limburg bijeen om arbeiders af te leveren. Een van de bekende buschauffeurs bij Van Goch was Jan Heesmans.
Ook de busonderneming van Thielen onderhield een lijndienst met Zuid-Limburg.
De laatste Zuid-Limburgse staatsmijn (Emma) werd in 1973 gesloten.
Opleiding[bewerken | brontekst bewerken]
In het Land- en Tuinbouwblad van zaterdag 5 juli 1950 stond de navolgende oproep:
- Goede opleidingen- en toekomstmogelijkheden in de Limburgse mijnen: Voor de jeugdige schoolvrije personen van 14-17 jaar wordt de gelegenheid opengesteld om op de O.V.S. (ondergrondse vakschool) tot mijnwerker te worden opgeleid. Bij voldoende deelname worden de cursisten dagelijks – per bus – van en naar school gebracht. Het weekloon varieert van 15-20 gulden per week.
Stuthout[bewerken | brontekst bewerken]
Om het gevaar van instorten van mijngangen te voorkomen werden de mijngangen gestut met hout. In Deurne en omstreken werden voor dit doel veel bomen geplant voor de productie van mijnhout. Met name het dennenhout was daartoe zeer geschikt omdat het bij overbelasting ging kraken en daarmee de kompels waarschuwde. Houthandel Fransen uit Deurne was een van de leveranciers van het “stuthout” aan de staatsmijnen. Deurnese straatnamen als Bosweg en Bosrandweg herinneren nog aan de vooroorlogse periode dat hier grote percelen dennenbos groeiden.
Proefboringen[bewerken | brontekst bewerken]
In Zuid-Limburg zaten de kolen op een diepte van 300 tot 350 meter. Binnen de Deurnese gemeentegrenzen zijn ook pogingen gedaan om kolenmijnen te ontginnen en hiervoor werden op diverse plaatsen proefboringen gedaan, maar de winbare lagen bleken te diep te zitten.
Bronnen, noten en/of referenties
|