Hoeve Grote Bottel (afgebroken 1969)
De hoeve Grote Bottel was ooit bezit van Maria van Brabant. De laatste boerderij op dit erf werd op 8 mei 1969 afgebroken.
De Grote Bottel was aanvankelijk waarschijnlijk één boerderij met een aantal bijgebouwen. In de 18de eeuw werd de goederen horend bij de oude boerderij, ook wel aangeduid als het oude huis, gesplitst en met de stichting van nieuwe boerderijen ontstond de buurtschap Grote Bottel.
Niet bekend is hoe en wanneer Maria van Brabant in het bezit is gekomen van deze hoeve. Mogelijk was het een schenking of erfenis van haar vader of heeft ze het goed als kapitaalbelegging verworven. Wel is bekend dat zij in 1246 de hoeve, met alles wat erbij hoorde, schonk aan het Cisterciënserinnenklooster Binderen. Ongeveer in dat jaar kwam het kloostergebouw gereed van het klooster dat in 1240 met goedkeuring van de bisschop van Luik werd gesticht. Ruim 400 jaar lang was vervolgens dat Helmondse adellijke nonnenklooster eigenaresse van De Bottelse hoeve. Het kloosterarchief is vrijwel geheel verloren geraakt en daarmee waarschijnlijk ook de namen van veel pachters.
Toen in 1648 met de Vrede van Münster de strijdbijl tussen de Nederlanden en Spanje definitief begraven werd, begon ook voor de pachthoeve de Grote Bottel een nieuwe episode. Alle kerkelijke goederen en bezittingen werden door de overheid geconfisceerd en dus kwam de hoeve onder beheer van de rentmeester der geestelijke goederen. Terwijl veel boerderijen en molens, die tot deze geestelijke goederen hoorden, al tamelijk snel werden verkocht, zoals onder meer de Vlierdense hoeven Hazeldonk, Vorst, Ruth en Kerkhofhoeve, bleef de Grote Bottel onder het bewind van de overheid tot diep in 18de eeuw. Voor de pachters veranderde er niet veel, voortaan was niet het klooster maar de rentmeester der geestelijke goederen de pachtinner.
In 1647 had Cornelis Thomas Smits nog bij de laatste abdis, Johanna van Eijll, zijn pachtcontract, met ingang van Pinksteren, voor drie jaar getekend.
Het pachtcontract van 1647 bepaalde dat hij jaarlijks de volgende zaken moest betalen:
- 5 mud rogge, 4 vat spurriezaad , 4 pond was, een pond peper, een schaap met lam, een varken van 150 pond, 12 smalhoenders, 40 pond boter, 6 mauwer eieren, 36 gulden, 8 karren "corst van onsen Peel" en 6 karren turf. Ook moest hij elk jaar 800 stuks rijshout uit het Ruthse bos en 17 vimmen stro, of zoveel als nodig was om het dak te repareren, leveren. Bij het ingaan van de pacht werd ook nog 10 gulden “spelgeld” betaald.
Mogelijk werd aan de Binderse nonnen deze pacht nog steeds in natura betaald, maar er mag worden aangenomen dat de rentmeester liever centen zag en dat de hoevenaar in klinkende munt tegen de alsdan geldende marktwaarde van de goederen moest betalen.
In 1706 diende de Deurnese drossaard Louis Caesteker namens de heer van Deurne een verzoek in bij de Raad van State om de Bottelse hoeve in erfpacht te verkrijgen. Hij rekende voor dat de huuropbrengst voor het land slechts 170 gulden was, van welk bedrag dan nog de belastingen en reparaties moesten worden betaald. Hij bood een jaarlijkse erfpacht van 115 tot hoogstens 120 gulden. Toen de Raad van State vervolgens 140 gulden erfpacht vroeg, waarbij de erfpachter dan nog de ordinaire en extra-ordinaire lasten alsmede de grondcijnsen moest betalen, was Johan van Leefdael, de toenmalige heer van Deurne, toeschietelijk. Voor de pachter veranderde er opnieuw niet veel. Voortaan moet de pacht niet meer aan de rentmeester van de geestelijke goederen maar aan de heer van Deurne betaald worden.De heer van Deurne was niet geheel onbekend met het bezit en de verpachting van boerderijen. Hij had ook de hoeve de Kleine Bottel in eigendom, maar daarnaast bezat hij ook hoeve Ten Velde, de hoeve de Neerhof bij het kasteel, een boerderij ten westen van het kasteel en een op de Wa(l)sberg. Het was hooguit vervelend voor de pachter dat hij in de personen van de drossaard en vorster meer last kreeg van pottenkijkers dan in de Binderense en generaliteitsperiode.
Gerard Sulyard, de opvolger van Johan van Leefdael, raakte in 1728 in ernstige financiële problemen, waardoor de hoeve weer terugviel aan de generaliteit.
familie Draak[bewerken | brontekst bewerken]
De erfpachtconstructie was blijkbaar goed bevallen want nog in datzelfde jaar werd de boerderij opnieuw verpacht aan Johan Draak uit Rixtel. Dat de landbouw, mede vanwege een aantal opeenvolgende jaren met flinke misoogsten, in een ernstige crisis verkeerde blijkt uit het feit dat de erfpachtsom van Draak aan de generaliteit gedaald was naar 43 gulden per jaar. Voor de toenmalige huurders, de zwagers Antoni Jan Driessen en Martien Driessen van den Boomen, was de pachtsom 88 gulden. Het feit dat hier al sprake is van twee huurders terwijl nergens uit blijkt dat er toen ook twee boerderijen waren, zou er op kunnen duiden dat in die tijd al de hoeve de Grote Bottel door twee gezinnen bewoond werd, een situatie die zo bleef tot de afbraak in 1969.
Johan Draak raakte al snel in conflict met het ambtelijke apparaat van Deurne. Op 31 oktober 1730 deelde hij, als nieuwe eigenaar van de Grote Bottel, aan president-schepen Gerard Hanewinkel, schepen Dirk Deckers en substituut-secretaris Antonie La Forme mee dat zijn hoeve voor het hoorngeld moest worden aangeschreven voor 37 koeien en drie kalveren. En voor de hoeveelheid bezaaide landerijen moest volgens hem de belastingaanslag hetzelfde zijn als voorheen, ongeacht de vraag hoeveel grond er precies zou worden ingezaaid. De Deurnese regenten konden daar natuurlijk niet mee akkoord gaan, te meer omdat in het verleden dit op de Grote Bottel niet gebruikelijk was. De pachters verklaarden dat zulks vroeger niet gebruikelijk was en voor het werkelijke aantal koeien moest worden betaald. Dus moest er een hogere rechtbank er aan te pas komen. Op 14 juli 1732 werd door de schepenbank van Den Bosch recht gesproken en Draak werd in het gelijk gesteld. De drossaard, schepenen en belastinggaarders richtten zich vervolgens tot de Raad van State met een verzoek tot herziening van het vonnis.
Vrijdag 11 februari 1752 is een belangrijke datum in de geschiedenis van de Grote Bottel. Op die dag kwam de hoeve in handen van degene die er voortaan ook op zou gaan wonen. Cornelis Draak, de heer van Rixtel, deze tevens als gevolmachtigde van de Nijmeegse architect Leempoel, van Erke Draak en van Heeswijk-Dintherse drossaard Bart Raijmakers, verscheen op die dag voor schepenen van Deurne om zijn hoeve publiek te verkopen. Zowel aan de halle, het officiële publicatiebord bij de Deurnese kerk, als in de omliggende dorpen was op de drie voorafgaande zondagen aangekondigd dat deze boederij, met de ruim 82 lopense (13 hectare) grote akker achter het huis, met de Valkenakker, de Nieuwenakker, de Hogendries, ’t Koe-eeuwsel en de uitgestrekte weide- en hooivelden onder Asten en Helmond, in totaal meer dan 220 lopense grond, in het openbaar zou worden geveild. De uiteindelijke koper werd Jan Welten, geboortig van Brouwhuis. Toen in 1716 in Vlierden, waar ook het grootste deel van Brouwhuis onder viel, een lijst werd opgemaakt van de meest kapitaalkrachtige inwoners hoorde zijn vader Peter Welten tot de zogenaamde halve kapitalisten, dat wil zeggen dat die een vermogen tussen 1000 en 2000 gulden hadden. Vlierden telde toen 8 kapitalisten en 8 halve kapitalisten.
Twee dagen na zijn aankoop trad Jan Welten in het huwelijk met Jenneke Rooijakkers. 250 jaar later woonden zijn nazaten en naamgenoten nog steeds op de Grote Bottel.
Dat de conjunctuur in de voorafgaande 24 jaar flink was verbeterd blijkt uit het feit dat Welten 250 gulden moest betalen voor de erfpachthoeve. Maar daarbij mag niet vergeten worden dat er, behalve de jaarlijkse erfpachtsom van 43 gulden aan de rentmeester der geestelijke goederen, ook nog de volgende lasten op de hoeve rustten:
- aan de heer van Deurne een chijns van een gulden en 14 penningen
- aan de heer van Deurne een cijns van een stuiver en twee penningen
- aan de heer van Deurne in het voxit-boek[1] een gulden
- aan de heer van Helmond een cijns van een stuiver en twee penningen
- aan de abdij van Echternach een cijns van drie gulden en dertien stuivers.
Het feit dat de bezitter van de Grote Bottel aan drie verschillende heren een jaarlijkse afdracht moest doen, waarbij aan de heer van Deurne ook nog eens twee aparte cijnsen, duidt op de complexiteit van de ontstaansgeschiedenis van deze hoeve.
Sinds 1752 was de Grote Bottel dus in handen van de familie Welten en bleef dat ook, zij het dat door splitsing en vererving in vrouwelijke lijn de eigenaren van familienaam veranderden.
In onderstaande schema’s treft u de achtereenvolgende bewoners aan van de verschillende hoeves op de Grote Bottel, waarbij wel moet worden aangetekend dat de oorspronkelijke boerderij vanaf de tijd van Maria van Brabant niet noodzakelijk steeds op dezelfde plaats gestaan moet hebben. De Archeologisch onderzoek op de Groot Bottelsche Akker bij Deurnearcheologische opgravingen]] van 2005-2006 hebben dat zelfs erg onwaarschijnlijk gemaakt.
De afbraak in 1969 vond zonder noemenswaard protest of discussie plaats. Alleen Peter Vink toonde, tien jaar later sprekend over de Sint-Jozefparochie, zijn ongenoegen: Er waren enkele stok-oude gehuchten, zoals de Grote Bottel, met de vermaarde boerderij van Strijbosch. Helaas is ook dit oude gedoente met een van de grootste herds van Deurne in een al te ijverige vlaag gesloopt.
eigenaar | pachter/bewoner |
---|---|
Maria van Brabant – 1246 | |
klooster Binderen 1246-1648 | Vrenck Boll Alen 1553 |
Staten Generaal (het gemeene land) vanaf 1648 | Cornelis Thomas 1652 Aert Antonis van Ebben ca 1662 Jan Cornelis 1663 Thomas Cornelis Smits 1684-1687 Jan Cornelis Smits 1695-1706 Peter Jansen van Asten 1704-1706 |
Johan van Leefdael 1706 – 1715 | Jan Cornelis Smits 1706-1711 Jan Andriessen 1711-1720 Peter Jansen van Asten 1706-1709 |
Gerard Sulyard 1720 – 1728 | Jenneke wed. Jan Driessen 1720-1726 Antoni Jan Andriessen en Martien van den Boomen (zwagers) 1726-1732 |
Johan Draak 1728 – 1746 | Jan Martens 1736 Dirk Martens 1741 |
Cornelis Draak 1746-1752 | Adriaan van de Mortel 1746-1751 |
Jan Peter Welten 1752-1802 | Jan Peter Welten 1752-1802 |
kinderen Jan Welten 1802-1805 | kinderen Jan Welten 1802-1805 |
Pieter Welten 1805-1844 | Pieter Welten 1805-1844 |
kinderen Pieter Welten 1844-1849 | kinderen Pieter Welten 1844-1849 |
Jan Pieter Welten 1849-1867 wed. Jan Pieter Welten 1867-1884 Pieter en Hendrina Welten 1884-1921 Pieter Welten en Harrie Goossens 1921-1928 |
Martinus de Bruin 1915-1922 wed. Martinus de Bruin 1922-1924 Willem van de Vondervoort 1924-1951 Leonard van de Vondervoort 1951-1968 |
ridder Ignatius de Maurissens 1849 – 1889 4 kinderen de Maurissens 1889 – 1911 ridder Eduard de Maurissens 1911 – 1929 Johannes Strijbosch 1929-1961 Antonius en Johannes Leonardus Strijbosch 1961-1969 |
Een beschrijving van de Grote Bottel in 1662[bewerken | brontekst bewerken]
Nadat alle kerkelijke goederen, waaronder die van het convent van Binderen, in 1648 in handen van de Staten Generaal gekomen waren werden ze onder het beheer gesteld van de rentmeester der kerkelijke goederen. Toevallig was het onze heer van Deurne, Rogier van Leefdael, die deze functie bekleedde van 1677 tot 1692 en hij werd daarin opgevolgd door zijn zoon Johan van 1693 tot 1713. In 1662 kwam men op het idee om een aantal boerderijen en molens van de hand te doen en daartoe was het nodig dat alles nauwkeurig werd geïnventariseerd. Het rapport over de Grote Bottel, die toen uiteindelijk niet onder de hamer kwam, zag er samengevat als volgt uit:
Aert Thomas van Ebben pachtte de boerderij met de halve schaar voor 174 gulden per jaar.
Daarnaast rustten op de hoeve nog de volgende jaarlijkse lasten:
- aan de prelaat van Echternach 3 gulden 13 stuivers 2 oort
- aan de heer van Deurne enkele bedragen, in totaal 21 stuivers en 3 oort
De hoeve bestond uit een woonhuis met schaapskooi, paardenstal, bakhuis, turfschop, kalverkooi en varkenskooi.
De tiende van deze hoeve kwam voor 2/3 deel aan de abt van Echtenach en voor 1/3 aan de commandeur van Gemert.
De schuur was bouwvallig en moest gerepareerd worden, aan de schuur en het woonhuis moeten ook meerdere deuren vernieuwd en gerepareerd worden. Er was ook enige schade door de wind aan het dak en de hoevenaar kreeg opdracht dit op eigen kosten te hestellen.
Langs de wal en de Valkenaker stonden 19 eikenbomen van 30 tot 45 cm dikte.
Rondom het huis trof men 27 zware eikenbomen van 45 tot 60 cm dik aan.
Twee eikenbomen stonden op de heide en om het groesveldje vier van circa 15 cm.
Twee eiken om de daarbij gelegen akker, vijf op de Koekamp en aan de kant van de akker 14 bomen van 15 tot 30 cm. alsmede drie berken.
Achter in het eeuwsel bij het Heesterbos stond een zware boom van meer dan 90 cm maar deze was helemaal verrot en dus waardeloos. In het Heesterbos werden weinig of geen heesters aangetrofffen die geschikt waren om uit te zetten, de meeste waren te oud ende ennighe quade crodden. Aan de Heuvelsbraak stonden vier oude bomen en om het heiveld en aan het eind van de akker stonden 26 à 27 bomen van 15 tot 30 cm. Achter op de Hultakker waren nog 4 à 5 slechte boompjes.
Op de hoeve werd zeer weinig schaarhout aangetroffen, zodat de hoevenaar dat voor het onderhoud van het huis elders moest aankopen.
De hoevenaar werd gemaand om jaarlijks een aantal jonge boompjes te planten die hem door de rentmeester zouden worden aangewezen. Ook mocht hij zonder diens toestemming geen schaarhout kappen en werd hem nog eens verteld dat hij geen akker mocht onderverhuren, noch turfsteken in de wei- en hooilanden of plaggen steken onder het opgaand geboomte.
Uiteindelijk werd de Grote Bottel toen niet verkocht, wel was dit het geval met de twee Vlierdense boerderijen Ruth en Vorst. Overigens blijkt uit de beschrijving van de laatstgenoemden hoeven dat in die tijd vanuit het zogenaamde Rutsche Bos in die dagen veel hout gehaald werd voor reparatie van de zogenaamde ’s landshoeven.
Bronnen, noten en/of referenties
|