U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Hendrik Keeren (1807-1890)

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Hendrik Keeren
Persoonsinformatie
Volledige naam Hendrik Keeren
Geboorteplaats Helden
Doopdatum 24 juli 1807
Overl.plaats Mierlo
Overl.datum 3 maart 1890
Partner(s) Gertrudis Hendriks (1806-1855)
Beroep(en) haammaker, zadelmaker
Stamboom.png Keeren

Hendrik Keeren (1807-1890) was haammaker, zadelmaker, landbouwer en herbergier op de hoek van de Houtenhoekweg en de Helmondseweg en vanaf 1841 op het huidige adres Stationsstraat 8, 10 en 10a.


Hendrik was een zoon uit het gezin van Johannis Keeren (Helden 1773-1850 Helden) en Isabella Serjean (Wassenberg (D) 1770-1831 Helden).

Hij huwde op 25 augustus 1832 in Deurne met Gertrudis Hendriks, (Deurne 13 juli 1806 - Deurne 20 maart 1855), dochter van Balthasar Hendriks (1762-1817) en Hendrina Pubben (1779-1862).

Uit dit huwelijk werden de volgende kinderen geboren:

  1. Johannis, (Deurne 17 januari 1834 - Deurne 20 juli 1835).
  2. Bartholomea, (Deurne 17 mei 1835 - Helmond 27 april 1914). Zij bleef ongehuwd.
  3. Maria, (Deurne 28 augustus 1836 - Roermond 13 augustus 1887). Zij huwde op 17 mei 1877 in Helmond met Cornelis Jacobus Brouwers (Delft 1847-1920 Helmond). Hij hertrouwde met Johanna Maria Snijders.
  4. Johannes, (Deurne 10 november 1837 - Deurne 17 juli 1902). Hij huwde met Hendrica van de Mortel (1838-1897).
  5. Petronella, (Deurne 28 februari 1839 - Goirle 2 november 1889). Zij huwde op 26 november 1884 in Helmond met Mathias Michael Sanders (Helmond 1845-1898 Mierlo).
  6. Hendrik, (Deurne 28 februari 1841 - Mierlo 23 januari 1930). Hij huwde (1) met Wilhelmina van Hooren (1828-1894) en (2) met Johanna Maria van der Aa (1853-1927).
  7. Lodewijk, (Deurne 25 september 1843 - Deurne 22 Juli 1845).
  8. Theodorus, (Deurne 5 april 1845 - Deurne 18 februari 1870). Hij bleef ongehuwd.
  9. Hendrica, (Deurne 10 februari 1849 - Deurne 7 november 1850).
Bezig met het laden van de kaart...

Hij nam in 1826 in Helden deel aan de loting voor dienstplichtigen bij de Nationale Militie en moest hij eigenlijk in dienst. Maar hij diende een verzoek om vrijstelling in bij zijne majesteit en in oktober 1830 werd hem onbepaald verlof gegeven. Rond die tijd verhuisde hij van Helden naar Deurne en diende hier zijn verlofpas in. Maar inmiddels was de Belgische Opstand begonnen en werd hij herhaaldelijk opgeroepen om alsnog in het Belgische leger te dienen. Als "Belg" was hij vrijgesteld van de Nederlandse Nationale Militie, maar als Deurnenaar hoorde hij wel tot de Deurnese lichting voor het jaar 1832 van de mobiele schutterij en werd hij daar voor actieve dienst opgeroepen. De burgemeester ondernam op 14 oktober 1832 bij de gouverneur nog een poging om hem ook daarvan vrijgesteld te krijgen. Het antwoord van de gouverneur niet niet lang op zich wachten. Negen dagen later kreeg de burgemeester te horen dat Keeren wel in dienst moest, maar dat hij van den uitmarsch, desverkiezende, moet blijven verschoond. Hij hoefde dus niet daadwerkelijk tegen zijn "Belgische" landgenoten te vechten.

Bij de volkstelling van 1839 woonde hij op het adres Kerkeind 142 in de herberg die hij op 6 maart 1834 had gekocht van de erfgenamen van de herbergierster Joanna Maria van de Mortel. De inwonende dienstmeid was toen de 22-jarige Geertruida Peelen uit Venray. Tevens woonde daar toen als kostganger de 76-jarige oud-Vlierdenaar Mathijs van Bommel. Dit pand was vanouds bekend als de "Craijenheuvel.

Op 2 maart 1838 ging hij een lening van 950 gulden aan bij de weduwe van dokter Van Baar.

Op nieuwjaarsdag vond er 's avonds voor de herberg van Hendrik Keeren een vechtpartij plaats waarbij een groot aantal cafégasten was betrokken.

Op 19 april 1841 ging Hendrik Keeren, samen met Gerard van de Mortel, Piet Hendriks en Peter de Veth, naar Gemert markt om daar beugelballen te kopen. Op de markt en tijdens de terugreis kreeg Keeren ruzie met Van de Mortel. Keeren was in beschonken toestand toen hij tussen Bruggen, de Kouwenhoek en de brug in het Kerkeind Van de Mortel, waarschijnlijk met een stok, een slag op zijn hoofd gaf, waardoor die op de grond viel en de twee slaags raakten. Hendrik Keeren moest daarvoor acht dagen in de gevangenis en een boete van 11,92 gulden betalen.

Op 25 april 1841 ging Keeren opnieuw in de fout. Deze keer gooide hij bij Mathijs Goossens de ruiten in en beledigde hij twee ambtenaren in functie.

Op 23 juli 1841 verkocht Keeren zijn huis voor 950 gulden aan timmerman Gerard van de Mortel (dezelfde als van de eerdere vechtpartij?).

Op 17 maart 1842 kocht hij voor 200 gulden van Poulus Roefs een huisje met erf en moestuin van 566 m², kadastraal sectie E 13 en E 14, ongeveer ter hoogte van de huidige adressen Stationsstraat 8, 10 en 10a.

In augustus 1860 ging Hendrik Keeren naar de burgemeester om hem proces-verbaal te laten opmaken wegens diefstal van turf door herbergier Johannes van der Heijden. De burgemeester vertrouwde de zaak niet en liet Van der Heijden ook zijn kant van de zaak vertellen. Van der Heijden ontmoette in de veenderij kleermaker Hendrik Hoonings die hem vertelde dat hij nog een halve kar turf in de Peel had liggen. Die wilde Van der Heijden wel meenemen en Hoonings beloofde hem: daar zal ik wel eens een liter bij u voor komen drinken. Later kwam Keeren, kennelijk in beschonken toestand, in de herberg van Van der Heijden waar hem drank werd geweigerd. Toen eiste Keeren de tussen of turven terug die volgens hem van zijn peelveldje waren gestolen. Later bevestigde Hoonings onder ede de verklaring van Van der Heijden. De burgemeester vroeg in deze zaak om advies bij de officier van justitie en eindigde zijn brief als volgt.

Alvorens dan het proces-verbaal op te maken neem ik de vrijheid U te verzoeken mij wel te willen inlichten hoedanig mij ten deze te moeten gedragen terwijl het mij zeer aangenaam zoude zijn hiertoe niet te moeten overgaan aangezien er het minste vermoeden van kwaadwilligheid niet bestaat en de persoon van der Heijden alhier bekend is als een ter goeder naam staande ingezetene ten wiens lasten nimmer eenige klagten bij ons zijn ingekomen, terwijl de aanklager Keeren hier slechts in het oog schijnt te hebben om van van der Heijden eene zekere som te erlangen te meer daar van der Heijden hem heeft aangeboden de tussen meer dan te zullen betalen die slechts 15 a 20 cents waarde zouden hebben. Eindelijk vermeen ik U nog te moeten doen opmerken dat Keeren tot die personen behoort wiens handelwijze nogal te wenschen overlaten en die er genoegen in scheppen goede ingezetenen te bemoeijelijken, weshalve ik vertrouw dat de zaak hiermede ten einde zal zijn.

Keeren liet het er niet bij zitten en ging op 29 september 1860 naar de brigadier der marechaussee in Asten om daar een proces-verbaal in deze zaak te declareren.

In het gemeentearchief bevindt zich een ongenummerde en met potlood doorgehaalde brief van de burgemeester aan de officier van justitie in Eindhoven betreffende een proces-verbaal van smid Jozef Joosten tegen zijn zwager de zadelmaker Hendrik Keeren. De brief eindigt als volgt:

Voorts vermeen ik ter uwer verdere inligting te moeten bijvoegen: Dat gezegde H. Keeren gehuwd is geweest met de zuster van de vrouw van J. Joosten en aldus een zwager van hem is.[1] Dat Jozef Joosten een rustig en wel ter faam staand ingezeten is, daar en tegen H. Keeren een der lastigste en door zijn drift tot den drank als het ware zijn huisgezin in armoede dompelt, zijn zoon een ijverige jongen die door te weven een zeer goed daggeld maakt, dagelijks als het ware het wangedrag zijns vaders ziende is, hierdoor aangespoord om zijn vrij nummer tegen een dienstpligtig voor de nationale militie te verwisselen, en in de meening dat zulks zonder toestemming zijns vader konde geschieden heeft hij zich ten dien einde dezer dagen naar Helmond begeven en werd er bij zijne te huis komst door zijn vader het verblijf in diens huis geweigerd, en is die jongen daarom tot heden in het huis zijns ooms.

Op 13 maart 1861 stak hij zijn zwager Jozef Joosten met een mes in zijn linker hand. Op 24 april 1861 veroordeeld de rechter hem tot twee maanden eenzame opsluiting en 8 gulden boete.

Op 31 juli 1863 beklaagde de voerman Hendrik Verhoeven er zich over dat zijn vrouw in het bijzijn van getuigen was uitgescholden door Hendrik Keeren.

In de periode 1875-1885 woonde hij in bij zijn dochter Maria in Mierlo-Hout, in 1886 bij zijn dochter Petronella, ook in Mierlo Hout.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. De vrouw van Jozef Joosten was een halfzus van de vrouw Hendrik Keeren.